Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Getuigenis des Heiligen Geestes

betekenis & definitie

Bij het getuigenis des Heiligen Geestes heeft men te onderscheiden tusschen het algemeene en het bijzondere Geestesgetuigenis.

I. Het algemeene getuigenis des Heiligen Geestes. Wanneer men van het getuigenis des Heiligen Geestes spreekt, bedoelt men daarmee steeds een inwendige werking van den Geest Gods. Echter mag niet worden vergeten, dat aan alle inwendig getuigenis een uitwendig getuigenis beantwoordt. Zoo ook bij het algemeene Geestesgetuigenis.
1. Het algemeene uitwendige Geestesgetuigenis. Dat de Geest Gods niet alleen in de genade, maar ook in het natuurlijke leven werkzaam is, wordt de geheele Schrift door geleerd. Reeds Gen. 1 : 2 wijst daarop. Met name leidt Hij ook hier den mensch in de algemeen menschelijke waarheden. De waarheid rust ook in algemeenen zin in openbaring, en in die openbaring is de Geest de eerste Auteur.
2. Het algemeene inwendige Geestesgetuigenis. De waarheid zou voor den mensch niet tot waarheid worden, hij zou geen zekerheid aangaande de waarheid hebben, indien er geen innerlijke overbuiging van zijn geheele persoonlijkheid naar de waarheid plaats vond, indien hij niet overtuigd werd. Die overtuiging kan hij zichzelf niet schenken, want dan zou zij op clonclusies van zijn denken rusten en nooit kan zijn denken tot de fundamenten der waarheid afdalen. Hij, die de waarheid eenigszins voor den mensch ontsluit, moet ook in hem getuigen, dat de waarheid de waarheid is, moet hem daarvan overtuigen.

II. Het bijzondere getuigenis des Heiligen Geestes Aan de algemeene waarheden heeft de geloovige niet genoeg. Niet alleen is door de zonde de cirkel der algemeene waarheden kleiner geworden, omdat verduistering gekomen is over het menschelijk verstand, maar ook kan hij de kennis van den Christus Gods, die de Waarheid is niet ontberen. Daarom roept het algemeene getuigenis om het bijzondere. Ook hier moet weer tweeërlei ter sprake komen:

1. Het bijzondere uitwendige Geestesgetuigenis. Op zichzelf komt dat tot ons door de bijzondere openbaring. Doch deze bijzondere openbaring kunnen wij niet anders kennen dan uit de Heilige Schrift. Van God — en in het bijzonder van den Heiligen Geest — ingegeven, doet de Schrift ons Christus aanschouwen als koning in het rijk der waarheid. Hij getuigt van Christus (Joh. 5 : 39) krachtens Zijn plaats in het Verbond der Verlossing (Vrederaad) is het den Heiligen Geest eigen niet van Zichzelf te spreken, maar om het uit Christus te nemen en het de gemeente te verkondigen (Joh. 16 : 13, 14). Zoo moet dan de Schrift voor het tegenwoordig geslacht der geloovigen worden aangemerkt als het uitwendig getuigenis van den Geest.
2. Het bijzondere inwendige Geestesgetuigenis. Gelijk alle middellijke werkingen des Geestes onderstelt ook het uitwendige getuigenis des Geestes in de Schrift een daarop correspondeerende actie in het hart der geloovigen. Iets anders is het objectief de waarheid te hooren, dan subjectief van die waarheid verzekerd te zijn. Het bijzondere inwendige Geestesgetuigenis bedoelt nu van de waarheid der waarheid te overtuigen, de waarheid te verzekeren en te verzegelen. Het heeft niet alleen tot object het gezag of de Goddelijkheid der Heilige Schrift, gelijk men wel heeft verondersteld, maar heel het centrum der waarheid. Paulus noemt hierbij met name het kindschap Gods (Rom. 8 : 14). In de Gereformeerde theologie kwam de leer van het getuigenis des Heiligen Geestes in de harten der geloovigen het meest tot zijn recht. Bij Rome nam het getuigenis der kerk de plaats van dit 'Geestesgetuigenis in. Door het Mysticisme werd het losgemaaakt van het uitwendig getuigenis in de Schrift. In het Modernisme van Scholten e. a. gold het als een getuigenis der Christelijke rede. Bemiddelingstheologen maakten het tot een getuigenis van het wedergeboren ik. Tegenover al deze opvattingen moet er aan worden vastgehouden, dateenerzijdshet inwendig getuigenis in onverbrekelijk rapport staat met het uitwendige, de Schrift, doch er nooit mee mag worden geidentificeerd en dat anderzijds op de dualiteit van Goddelijken Geest en menschelijken geest ook ten opzichte van dit getuigenis niet mag worden afgedongen. Overigens verdient deze leer nadere uitwerking, wat natuurlijk in een kort artikel niet kan geschieden.

< >