Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Getuige(n)

betekenis & definitie

I. Levenlooze dingen werden gesteld tot een getuige van een gesloten verdrag (Gen. 31 : 48, 52); van de waarachtigheid Gods (Deut. 4 : 26; 30 : 19; 31 : 19, 28; Ps. 89 : 38); van de trouw, den Heere beloofd (Jozua 22 : 27).

II. Menschen. In het gericht moet het woord van den aanklager door twee of drie getuigen worden bevestigd (Deut. 19 : 15), vooral in zaken van doodsschuld (Num. 35 : 30; Deut. 17:6); ook bij andere gelegenheden treden getuigen op (Ruth. 4 : 9—11; Jerem. 32 : 10, 12); indien een broeder, die zondigde, aan onze bestraffing geen gehoor geeft, moet hij in tegenwoordigheid van één of twee getuigen worden bestraft (Matth. 18 : 16); tegen een ouderling mag geen beschuldiging worden aangenomen dan onder twee of drie getuigen (1 Tim. 5 : 19). — In zeer bizonderen zin zijn de apostelen getuigen voor de menschen van wat Jezus gezegd en gedaan heeft (Luc. 24 : 48; Joh. 15 : 27; Hand. 1 : 8). In dit getuige-zijn ligt het kenmerkende van het apostolaat (Hand. 1 : 21, 22; vgl. Hand. 2 : 32; 3 : 15; 10 : 39, 41; 13 : 31 ; 26 : 16; 1 Joh. 1 : 1 v.; 4 : 14). — Van valsche getuigen wordt gesproken (Ps. 27 : 12; 35 : 11; 1 Kon. 21 :10; Spr. 6 : 19; 12 : 17; 19 : 5, 9; 21 : 28; Matth. 26 : 59 v.; Hand. 7 : 57).

III. God wordt aangeroepen tot getuige (Gen. 31 : 50; 1 Sam. 12 : 5; Job 16 : 19; Jer. 42 : 5; Micha 1:2; Rom. 1:9; 2 Cor. 1 : 23; Fil. 1 : 8; 1 Thess. 2 : 5).

IV. Jezus Christus wordt genoemd de getrouwe Getuige (Op. 1 : 5; 3:14; vg. 1 Tim. 6 :13; Jes. 55 : 4).

< >