I. Landstreek ten Noorden van het Overjordaansche land, ten Zuidoosten van den berg Hermon, aan de grens van Basan.
Bij den intocht in Kanaan werd Gesur niet door den stam van Manasse veroverd (Jozua 13 : 13); ’t was nog ten tijde van David een zelfstandig koninkrijk. Eén van Davids vrouwen, moeder van Absalom, was Maacha, dochter van den koning van Gesur (2 Sam. 3 : 3; 13: 37; 14: 23 ; 2 Sam. 15 : 8).II. Gesur, of Gesuri, in het Zuiden van het West-Jordaansche (Jozua 13:2; 1 Sam. 27:8).