Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Gestigmatiseerden

betekenis & definitie

waren bij de Grieken en Romeinen misdadigers of weggeloopen slaven, die met een stigma (Grieksch: steek, prik, merk) of brandmerk op het voorhoofd gemerkt waren, om ze gemakkelijk te herkennen. Bij de Roomsche kerk zijn gestigmatiseerden echter die vrome Christenen, die de litteekenen der doornenkroon, in het bijzonder der vijf wonden van Christus in Zijn handen, voeten en zijde aan hun lichaam vertoonden, en van tijd tot tijd bloedden.

De Roomsche kerk wijst op een tachtig tot honderd voorbeelden, van wie sommigen alleen de wonden der doornenkroon, anderen alleen deteekenen in handen of voeten of zijde vertoonden, en weer anderen alleen de smarten er van gevoelden, zonder de zichtbare litteekenen te dragen. Het is zeer begrijpelijk, dat velen aan de werkelijkheid twijfelden en aan bedrog of sage dachten.

Het feit, dat ze bij verschillende personen voorkwamen schijnt echter niet geloochend te kunnen worden.Vóór de 13e eeuw is er geen sprake van. De eerste van wie het verhaald wordt, is Franciscus van Assisi, die door zijn vrome overpeinzing zich bijzonder in het lijden van Christus verdiepte. Als gevolg van deze wonderbare liefde en innige zielsgemeenschap met Christus had hij een merkwaardige ervaring. In de laatste jaren had hij meermalen een visioen op den berg Alverno, dicht bij Assisi. Op eenmaal „was het hem alsof Christus zelf in de gedaante van een Seraf hem verscheen, en hem Zijn vijf litteekens (stigmata) indrukte. Handen en voeten waren in het midden door nagels doorboord, zoodat de koppen der nagels in het binnenste gedeelte der hand, in het bovenste van den voet duidelijk zichtbaar waren, aan de rechterzijde een nerf, als een stoot met een lans, welke dikwijls bloedde en zijn onderkleeren nat maakte” (Fr. Oehninger).

Een tweede voorbeeld is dat van Louise Lateau, geboren 30 Januari 1850 te Bois d’ Haine bij Charleroi in de provincie Henegouwen (België), gestorven 25 Augustus 1883. Zij was de dochter van een fabrieksarbeider, trad in 1867 als novice in de Orde van den heiligen Franciscus van Assisi en verklaarde na het eindigen van het proefjaar, dat zich aan haar lichaam wonden en bloedingen openbaarden, die eiken Vrijdag terugkeerden. Zij leed aan stuiptrekkingen en weigerde sedert 1871 alle voedsel behalve de communie, die zij dagelijks ontving. De geestelijkheid en vooral Dumont, de bisschop van Doornik, vestigde de aandacht op dit wonder ten gunste der Roomsche kerk, en zoo stroomden jarenlang de bedevaartsgangers toe om haar lijdensteekenen te aanschouwen. De medische faculteit der universiteit te Brussel liet een onderzoek instellen en het resultaat van die commissie was, dat Louise Lateau aan stigmatische neuropathie leed.

Een derde voorbeeld is dat van Anna Catharina von Emmerich, geboren 8 September 1774, gestorven 9 Februari 1824. Sedert 1803 was zij non in het klooster Agnetenberg te Dülmen in Westfalen. Van 1812 tot aan haar dood werd ook zij met de eiken Vrijdag weer terugkeerende bloedende litteekenen van Christus’ lijden begenadigd. In haar extase openbaarde zij een kennis van Jezus’ lijden, welke door Clemens Brentano is opgeschreven en onder den titel: Das bittere Leiden unsers Herrn Jesu Christi uitgaf.

Een vierde voorbeeld is dat van Maria von Mörl, geboren 1812 te Kaltern in Zuid-Tyrol, gestorven 1868. Zij was dikwijls ziek en muntte uit in vroomheid. Toen zij 22 jaar oud was ontving ook zij in haar handen en voeten en in haar zijde de stigmata of litteekenen van Christus’ lijden. Eiken Donderdagavond kwamen zij weer te voorschijn en begonnen te bloeden. Ook zij was het voorwerp van bijzondere belangstelling. Volgens opgave zouden wel 40.000 menschen haar litteekenen hebben gezien.

De vraag is natuurlijk ook gesteld, hoe deze stigmata te verklaren zijn. Men heeft gewezen op het woord van Paulus in Gal. 6 : 17, waar hij schrijft: „Voorts, niemand doe mij moeite aan, want ik draag de litteekenen van den Heere Jezus in mijn lichaam,” maar de apostel doelt hier op de litteekenen, welke hij van mishandelingen, om ’s Heeren wil ondergaan, nog droeg (Greijdanus). Rome wil ze het liefst als een wonder beschouwen. Gregorius IX en Alexander IV verklaarden de stigmata van Franciscus van Assisi „als een bijzondere en wonderlijke gunst, waarmede hij door Jezus Christus verwaardigd werd”; en ook dat hij ze „door middel der Goddelijke gunst verkregen heeft.” Anderen, zooals Jacob van Voragine, aartsbisschop van Genua, gestorven 1208, verklaarden ze uit zijn brandende liefde tot en zijn innige gemeenschap met Christus: „Franciscus heeft zich door zijn oneindige, zelfverloochenende liefde zoo geheel ingeleefd in de litteekens des Heeren, dat zij door de plastische kracht der verbeelding aan zijn zwak, verstrooid lichaam, dat slechts door den adem des geestes bewogen werd, ook uitwendig te voorschijn kwamen.”

< >