De Hebreeuwsche en Grieksche woorden beteekenen een luiden, helderen klank, voornamelijk op muzikale instrumenten (Ps. 33 : 3; 47 : 2), feestelijke jubelzang tot eer van God (Rom. 10 : 18), met herinnering aan (Ps. 19 : 5) de alom luid weerklinkende boodschap des Evangelies. Dat deze boodschap des Evangelies hier vergeleken wordt met de spraak der hemelen, geschiedt niet zonder reden.
Immers hierin ligt de overeenkomst. „De prediking door de hemelen en door het uitspansel is in geen hoek geschied. Het is een prediking, die overal gehoord en verstaan kan worden” (Delitzsch).
Zoo is de prediking des Evangelies een geluid, dat uitgaat over de geheele aarde.