De vraag, welke de grond is van ons geloof, is reeds daarom niet zoo eenvoudig te beantwoorden, omdat men „geloof” en „grond” in meer dan één beteekenis kan gebruiken. Men kan onder geloof verstaan het gelooven, het geloof, waarmee men gelooft, maar ook den inhoud van het geloof, hetgeen men gelooft.
En bij grond kan gedacht worden aan den laatsten grond, waarop iets rust, de zijnsgrond, het innerlijk gezag, en de grond, waarop onze kennis en erkentenis van iets rust, de kengrond, het gezag, wat ons betreft. Houdt men deze dingen niet uiteen, dan komt men b.v. bij de verklaring van Antwoord 65 van den Heidelbergschen Catechismus voor allerlei moeilijkheden te staan.
Het gelooven wordt naar het duidelijk getuigenis der Heilige Schrift in onze harten gewerkt door God den Heiligen Geest (Ef. 2:8; 6 : 23). Daardoor kunnen we dan gelooven, want de natuurlijke mensch kan en wil niet gelooven (1 Cor. 2 : 14).
Den inhoud van ons geloof ontvangen we uit de Heilige Schrift. Tot dien inhoud behoort, dat de Schrift is het Woord Gods.
Het gezag van de Schrift rust daarop, dat ze van God is, op de ingeving door den Heiligen Geest. Dat is de zijnsgrond van haar gezag.
Nu straalt ze haar Goddelijkheid uit (de autopistie), daarom kan er aan haar geloofd worden (objectieve kengrond). Wanneer nu in onze harten door den Heiligen Geest het gelooven is gewerkt, dan zijn we door het getuigenis des Geestes (testimonium Spiritus Sancti) in staat om de Goddelijkheid der Schrift op te merken.
Dat getuigenis werkt onmiddellijk, onder het lezen der Schrift en doet ons den inhoud der Schrift aanvaarden, gelooven.
Maar om zoover te komen, moeten we eerst met de Schrift in aanraking zijn gekomen, we moeten haar inhoud leeren kennen, door lezen, prediking of eenig ander middel.
We krijgen dus dit schema: Objectieve zijnsgrond: God gaf zijn Woord; objectieve kengrond: de autopistie, de Goddelijkheid, die ons tegenstraalt; subjectieve zijnsgrond: het getuigenis des Heiligen Geestes; subjectieve kengrond: het lezen van de Schrift. In het eerste, tweede en vierde geval gaat het om geloof als geloofsinhoud, alleen in het derde om het gelooven.
Eerst als deze vier factoren werken, leeft er in onze harten geloof, een geloof, dat door voortdurende aanraking met de Schrift, waarbij de Heilige Geest getuigenis geeft, wordt versterkt. Opgemerkt moet nog, dat als hier van kengrond wordt gesproken, bedoeld is een kennen, dat erkennen insluit.