Geboren uit een adellijke familie 6 Augustus 1651, studeerde te Parijs aan het College du Plessis, daarna aan het seminarie St. Sulpice.
Hij hield reeds op 15-jarigen leeftijd zijn eerste preek. In 1675 werd hij tot priester gewijd.Zijn arbeid tot terechtbrenging der van de Roomsche kerk afgedwaalden In de gemeente St. Sulpice werd hij benoemd met bovengenoemd doel. Hij stond aan het hoofd van een inrichting, die in de eerste plaats beoogde protestantsche meisjes en vrouwen, die tot de Roomsche kerk teruggekeerd waren of wilden terugkeeren in hun nieuwe geloof te bevestigen. Er waren in die inrichting echter ook kinderen van Hugenoten, die hun geloof niet wilden prijsgeven, en onmondige kinderen van Gereformeerde ouders, die met geweld daarheen gevoerd waren, om ze tot het Catholicisme tebekeeren. In 1686 waren er in de twee inrichtingen te Parijs en te Charenton ongeveer 200 bekeerlingen. Fénélon was (dat bracht zijn leersysteem mede) onverdraagzaam jegens andersdenkenden.
Hij was echter zachtmoedig van karakter en daarom trad hij meer overredend dan dwingend op ; maar hij liet 19 halsstarrigen toch naar een vesting brengen, waar zij als staatsmisdadigers werden behandeld. Anderen liet hij opsluiten in het „Hospital général”. Door zijn groote welsprekendheid en zijn onmiskenbaar talent om te onderwijzen en ook door zijn fijne manieren wist hij velen over te halen om tot de Roomsche kerk weder te keeren. Na de opheffing van het Edict van Nantes (October 1685) werd Fénélon door Lodewijk XIV naar de districten van Aunis en Saintonge (Rochelle, Rochefort, Saintes) gezonden, om in die streken de bekeering der overgebleven Hugenoten te voleindigen. Toen hij afscheid van den koning nam, verzocht hij, dat uit die streken de troepen des konings zouden weggezonden worden, opdat hij alleen door prediking en door liefde de afgedwaalden terecht zou kunnen brengen. Ofschoon de dragonades voortduurden, en de bevolking dus steeds-bedreigd bleef, en ofschoon hij met grooten ijver en met bijzondere vriendelijkheid arbeidde, richtte hij in die streken niets uit.
Hij werd daardoor zeer teleurgesteld. Zijn manier van arbeiden was alzoo, dat hij eerst door prediking en betooning van liefde zocht te winnen; maar, wanneer dat zonder succes bleef, dan ontzag hij zich niet, om de wereldlijke overheid in te roepen tot bekeering der ketters. Toch was hij veel milder gestemd dan vele andere voor dat doel uitgezonden missionarissen. Na korten tijd daar verkeerd te hebben, keerde hij naar zijn inrichting te Parijs terug. Hij gaf in dien tijd uit Traité de V Education des filles in welk boek hij diepe kennis van het vrouwenhart toont te bezitten.
Zijn optreden als opvoeder van koningskinderen Van 1689—1696 trad hij, daartoe door Lodewijk XIV benoemd, op als opvoeder van de kinderen des konings. De jonge hertog van Bourgondië, de toekomstige troonopvolger, had een lastig karakter. Hij was oploopend en soms gevaarlijk voor zijn omgeving. Fénélon wist door zachtmoedigheid en ernst de liefde van het koningskind te winnen. Hij leerde hem door het verhalen van allerhande fabelen zelfbeheersching en vriendelijkheid jegens anderen. Uit dien tijd dagteekenen zijn Fables, Dialogues des morts en zijn beroemd werk Aventures de Télémaque, dat echter veel later eerst uitgegeven werd. Tot belooning van zijn groote verdiensten als opvoeder werd Fénélon in 1695 tot aartsbisschop van Cambray (Kamerijk) benoemd.
Zijn strijd met Bossuet Fénélon was sinds 1687 zeer bevriend met Madame de la Motte Guyon. Toen deze op de conferentie te Issy door Bossuet, Noailles en Tronson voor kettersch verklaard werd, maakte Fénélon bedenkingen. Hij weigerde het geschrift van Bossuet: Instructions sur V état d’ oraison te onderteekenen en hij gaf uit Maximes des Saints, waarin hij de grondgedachten van Madame de la Motte Guyon op den voorgrond bracht. Hij verklaart in dat boek de liefde als de hoogste deugd. Alle liefde tot God, die door vrees voor straf of begeerte naar geluk gewerkt is, ook de begeerte naar zijn zaligheid, is maar een trap tot de ware liefde. Volkomen is de liefde alleen, wanneer God om Zichzelven bemind wordt.
Zelfs, wanneer God mij niet zalig maakt, maar verdoemt, moet ik Hem toch liefhebben, omdat het einddoel van al Gods werken niet is onze zaligheid, maar Zijn eere. De weg om tot die liefde te komen is de contemplatie, waarbij de Christen zichzelven leert verliezen en volkomen in God leert rusten. Dat was het z.g.n. Quietisme. Bossuet kwam daartegen op en terecht, maar hij was niet vrij van persoonlijke afgunst. Lodewijk XIV verbande Fénélon van het hof en beval hem naar zijn gebied in Cambray te gaan.
Fénélon gaf zijn zaak in handen van paus Innocentius XII, die 18 maanden talmde, eer hij een uitspraak deed. Toen verklaarde hij op aandringen van Lodewijk XIV 35 stellingen uit Fénélons boek voor dwaalleer. Fénélon onderwierp zich aan de pauselijke uitspraak. Hij liet al de exemplaren van zijn boek, die hij machtig kon worden, verbranden.
Zijn arbeid in Cambray als herder Fénélon was een echte zieleherder. Hij zocht zelfs boeren op in hun armelijke hutten en deelde het karige middagmaal met hen. Voor de vorming van geestelijken deed hij veel aan het priesterseminarie te Cambray. Tijdens de Spaansche successie-oorlog maande hij den hertog van Bourgondiër zijn vioegeren leerling, die de aanvoerder was in het Fransche leger, tot zachtmoedigheid. Toen in 1709 de omstreken van Cambray door de vijanden geteisterd werden, nam hij vele vluchtelingen in zijn paleis op en liet daar kranken en gewonden liefderijk verplegen. Toen er gebrek aan brood kwam, liet hij al zijn inkomsten van het land aan den staat over.
Zijn arbeid als prediker Fénélon was een zeer geliefd prediker. Hij schreef Dialogues sur V Eloquence. Hij verlangde geen kunstig ineengezette rede, maar een goed voorbereide improvisatie. De prediker moet leeren, schilderen en stichten. Hij stierf in 1715, nadat hij zeer ontdaan was over den dood des konings, welke dood spoedig gevolgd werd door den dood van den hertog van Bourgondië, Fénélons vroegeren leerling.
Fénélon had een ietwat vrouwelijk karakter. Hij bezat veel liefde tot de mystiek. Door duizenden werd hij geacht en bemind. Hij was een vriend der Jezuieten, maar een heftig tegenstander der Jansenisten.