Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Franciscus van Asslsi

betekenis & definitie

Een zeer belangrijke figuur. Wellicht de meestbeteekenende op het gebied der Middeleeuwsche vroomheid, een exempel van Christelijke devotie, een ridder der ascese, een groot man op het terrein der contemplatie.

In het jaar 1182 werd in het stadje Assisi in het hertogdom Spoleto aan den rijken koopman Peter Bernardone een zoon geboren, wien zijn moeder Dominca Pia bij den doop den naam van Johannes liet geven. Toen de jongen ouder geworden was, werd hij bestemd voor den koopmansstand en al vroeg ging Johannes voor zaken op reis. Hij leerde vloeiend Fransch spreken. Daarom noemden zijn vrienden hem el Francesco. Volgens anderen heeft zijn vader hem dien naam gegeven. Hij was een vroolijke jongen, die gaarne aan alle spelen, die destijds in zwang waren, mededeed.

Toen zijn moeder van het wereldsche leven van haar zoon hoorde, die veel geld verteerde, maar daarbij de armen nooit vergat, moet zij gezegd hebben: „Hij zal door goddelijke genade nog een kind van God worden.” Aan ridderlijke dapperheid ontbrak het hem niet. In een twist tusschen Assisi en Perugia sloot hij zich bij de krijgers van zijn vaderstad aan. Hij werd gevangen genomen en, nadat hij een jaar in de gevangenis doorgebracht had, overviel hem een zware krankheid. Ernstige gedachten begonnen toen zijn ziel te vervullen. Toch wilde hij later na zijn bevrijding nog eens zich in den strijd mengen. Hij wilde Walter van Brienneop diens tocht naar Apulië vergezellen; maar in Spoleto verliet hij het leger en keerde naar Assisi terug.

Aan zijn vrienden viel het op, dat hij zoo ernstig gestemd was. Zij vroegen hem schertsend, of hij aan een vrouw dacht. Hij antwoordde: „Gij hebt het geraden. Ik heb een geliefde gevonden, die ik niet meer verlaten zal, een adellijke, rijke, schoone geliefde. Met haar ben ik verloofd”. Hij verstond onder deze de armoede van Christus.

Nu begon hij de eenzaamheid te zoeken. Dagen en weken lang bracht hij in een hol nabij de stad door. Een knecht uit zijns vaders huis voorzag hem van het noodige levensonderhoud. Zijn droomen werden visioenen. Hij reisde naar Rome. Daar zette hij zich, in lompen gehuld, neer op de trappen der Petruskerk temidden van de bedelaars en hij ontzag zich niet de melaatschen met den broederkus te begroeten.

In een oude kapel voor de stad, waarin hij voor het kruisbeeld knielde, meende hij de woorden te hooren: „Franciscus sta op, ziet gij niet, dat mijn huis in verval geraakt. Richt mijn huis weder op!” Franciscus vatte dit eerst op, alsof het op de vervallen kapel zag van Assisi.

Hij zou het geld voor de herstelling spoedig bijeen hebben. Kostbare kleederen, die zijn vader toebehoorden, laadde hij op een paard, verkocht ze met het dier zelf en bracht al het geld, dat hij voor beide ontving naar den priester, die in de kapel dienst deed. Deze weigerde het aan te nemen. Toen wierp hij het in een hoek van het venster en hij bleef bij den priester. Dit alles wekte den toorn zijns vaders op. Deze liet hem zelfs gevangen zetten en mishandelen.

Franciscus bracht het geld, dat hij al weggeworpen had, aan zijn vader terug, maar hij deed meer. Hij gaf ook zijn kleederen, die hij van zijn vader had ontvangen, terug en hij zeide: „Tot nu toe heb ik u mijn vader genoemd, van nu aan wil ik zeggen: onze Vader, die in de hemelen zijt”. Zijn vader vervloekte hem. Toen zeide hij tot een ouden bedelaar: „Gij zult van nu aan mijn vader zijn”. Hij begon nu vrijwillig een monnikspij te dragen, hij koos sandalen voor zijn voeten en hij ging met een bakje rond, om te bedelen om wat eten. Hij bedelde ook om geld voor den bouw eener kerk en hij bracht zooveel bijeen, dat niet alleen de kerk van den Heilige Damianus hersteld kon worden, maar hij bouwde in de omgeving van Assisi ook een kerkje van Maria van Portiuncula.

Dat werd zijn lievelingsplek. Daar leefde hij als kluizenaar. Zijn vroegere vrienden hielden hem voor waanzinnig. Zij bespotten hem en somtijds wierpen vijandige menschen hem met slijk en steenen. Twee jaren bracht hij zoo door. Toen hoorde hij onder de mis in de kerk van Portiuncula het Evangelie van de uitzending der jongeren zonder schoenen, zonder geld noch gordel (Matth. 10 : 9, 10).

Daarop riep hij jubelend uit: „Dat is het, wat ik zoek”. Hij trok zijn sandalen uit, ontdeed zich van zijn gordel en wierp zelfs zijn bedelzak en staf van zich. Hij meende plotseling het doel zijns levens gevonden te hebben, nl. het oorspronkelijk Christendom te vernieuwen. Van toen af predikte hij in de straten van Assisi. Hij maande met aangrijpenden ernst tot boete en bekeering. Die hem bespotten, zegende hij.

Vruchteloos bleef zijn arbeid niet. Spoedig sloot zich bij hem aan een rijke burger van Assisi, Bernardo de Quintevalle. Deze verkocht alles, wat hij had en gaf het den armen. Daarna sloten zich drie priesters bij hem aan en ook enkele leeken. Franciscus zeide tot hen : „Na korten tijd zullen wijzen en edelen komen, die met u zullen prediken voor vorsten en volken en velen zullen zich bekeeren tot den Heere. Hij heeft het mij laten zien.

In mijn ooren is het geruisch van velerlei talen, die tot ons gebracht zullen worden. Er zullen Spanjaarden en Franschen komen, Duitschers en Engelschen. De Heere wil ons tot een groot volk maken tot aan het einde der aarde”. In 1210 waren de volgelingen al tot een elftal aangegroeid. Nu achtte Franciscus het oogenblik gekomen om deze door een regel te binden. Zoo heeft Franciscus in altoosdurende devotie, in niets sparende ascese geleefd, altoos contempleerend.

Zulk een leven van waken en vasten kon niet lang duren. Toen hij 43 jaar oud was, was hij al op. Eerst kreeg hij een gebrek aan de oogen. Hij onderwierp zich aan een smartelijke operatie. Maar het zat hem niet alleen in de oogen, hij was geheel en al afgemat en krank. Omdat hij niet meer loopen kon, liet hij zich op een ezel door het land voeren.

Hij predikte nog, toen hij al half een lijk was. Toen hij den dood voelde naderen, liet hij zich naar zijn lievelingsplek te Portiuncula brengen. Hij strekte de handen uit, om zijn jongeren te zegenen. Met asch bestrooid lag hij op den grond in de kerk en wachtte onder gebed en het opzeggen van den 104den psalm den dood af. Vrienden lazen hem nog voor uit het Evangelie van Johannes. Eindelijk op 4 October 1226 stierf hij.

Op den volgenden morgen (dat was op een Zondag) werd zijn lijk in processie naar de stad gedragen en in de kerk van St. Qeorge bijgezet. Reeds 2 jaren na zijn dood werd Franciscus door paus Gregorius IX heilig verklaard. Hij moet in zijn lichaam de litteekenen van Jezus’lijden gedragen hebben. Volgens Elias van Cortone ontving hij die twee jaren voor zijn dood, nadat hij 40 dagen op den berg Alvarno gevast had. Dat was het eerste geval van stigmatisatie.

< >