Afgeleid van Fortuna, naam van de geluksgodin, die o. m. te Smyrna en te Corinthe een tempel had, waar ze orakels gaf; te Rome werd ze onder allerlei bijnamen vereerd. Door vleugels, een roer, een hoorn des overvloeds, een bal, een rad, of een blinddoek werd door de beeldende kunst haar macht of haar onbestendigheid veraanschouwelijkt.
Men spreekt van fortuin, daarmeê bedoelende een gelukkig voorval, of ook wat iemand goeds of kwaads kan overkomen, lot, lotgeval, ontmoeting, wedervaren (fortuintje^ toevallig voordeel, buitenkansje). Ook wordt er iemands bezit of geldelijk vermogen door aangeduid.
Zij, die het Godsbestuur loochenen, spreken soms van de fortuin, als een onpersoonlijke macht, een soort noodlot, waarvan men zich in zijn leven en levensgang afhankelijk acht.