De groote, geboren 346, zoon van een dapperen krijgsman Flavius Theodosius. Hij regeerde eerst in het Oosten en werd in 392 alleenheerscher.
Reeds in 382 had hij den overgang tot het heidendom op straffe des doods verboden. Het volk en de monniken verwoestten de heidensche tempels.
De beroemde heidensche redenaar Libanius hield zijn bekende rede voor de tempels, maar zonder gunstig gevolg. De keizer liet de tempels, die nog overig waren, sluiten en verbood ze te bezoeken.
De keizer was volbloed Homo-ousiaan. Hij riep het tweede oecumenische concilie bijeen (381).
Daar werd de leer van het eerste concilie van Nicea (325) bekrachtigd. De keizer trad met gestrengheid op tegen de veroordeelde Arianen.
Ze mochten alleen buiten de steden godsdienstoefeningen houden. Hoe de keizer dacht over de kerkelijke tucht en welke waarde hij eraan toekende leert ons de geschiedenis van Ambrosius (zie art.).