(van Spanje), wel geheeten de Spaansche Tiberius, de zoon van keizer Karel V en Isabella van Portugal, werd den 21 en Mei van het jaar 1527 te Valladolid geboren en in zijn geboorteland streng-Roomsch en zeer eenzijdig opgevoed. Voortdurend werd hem het Spaansche ideaal van deftige afgemetenheid en trotsche hoogheid voorgehouden.
In 1548 verliet hij, vooral op aandrang van zijn vader, zijn geliefd Spanje en werd hij op een huldigingsreis aan de Staten van deNederlandsche gewesten voorgesteld (1549). Deze goed-bedoelde reis bracht Filips niet nader tot de harten der onderdanen. Hij was in vele opzichten het tegenbeeld van zijn vader, die een fijn staatsman en uitnemend menschenkenner was. Deze genoot hier een groote populariteit en het volk voelde zich nauw aan zijn in zijn midden geboren vorst, een wereldvorst, verwant. Filips was weinig toeschietelijk, sprak slechts ééne taal, zijn moedertaal en was door-en-door een Spanjaard. Hij kon, helaas, de gemeenzame Zuid-Nederlanders niet uitstaan en maakte, ook door de hooghartigheid, waarmede hij zelfs de voornaamste edelen des lands bejegende, een weinig aangenamen indruk.
Wel poogde zijn vader hem in de geheimen van de regeerkunst in te wijden en waarschuwde hij Filips om straks de Nederlanders in hun gehechtheid aan de eens verworven rechten en privilegiën niet te kwetsen. Maar Filips leefde bij eigen inzichten en miste nu eenmaal het vlotte karakter van zijn vader.
Zijn eerste huwelijk was met Maria van Portugal. Zijn tweede met Maria Tudor van Engeland (de „bloedige” Maria), een huwelijk, louter uit politieke overwegingen gesloten.
Toen keizer Karel, door jicht geplaagd en door de vele staatszorgen uitgeput, in 1555 zich uit het woelige leven terugtrok, droeg hij aan Filips bijna al zijn uitgestrekte bezittingen over. Deze werd nu koning van al de Spaansche koninkrijken en „van de beide Siciliën”, onbeperkt heerscher in Azië, Afrika en Amerika, hertog van Milaan en de beide Bourgondiën, erfelijk souverein van de zeventien Nederlandsche gewesten. Vooral de Nederlanden vormden een schoone parel aan zijn kroon. Ze schenen èn door hun uitstekende ligging èn door hun energieke, hoog-ontwikkelde bevolking èn door de vruchtbare, goed-bebouwde en door tallooze waterwegen doorsneden landerijen, een grootsche rol in de wereldgeschiedenis te zullen spelen. Maar Filips begreep de Nederlanders niet. Zijn denkbeelden waren die van een absoluut monarch, die geen rekening hield met de rechten en wenschen zijner onderdanen.
Hij miste het wijs beleid om dit kostbare kleinood goed te bewaren. Hij offerde aan twee belangen alles op: de bevestiging zijner dynastie en den bloei van de Roomsche kerk. Zijn vader had nooit een bepaalde hoofdstad gesticht, maar had zich met zijn hof van de eene plaats naar de andere bewogen. Filips vestigde zich in 1559 voor goed in Spanje en maakte Madrid tot het middelpunt van zijn rijk. Madrid moest als een reuzenspin haar draden over heel de wereld spannen. In de Nederlanden, een voorpost van het machtige Spaansche rijk, zou slechts één wil, die des konings en slechts één godsdienst, de Roomsche, gelden.
Reeds in 1550 was hier het inquisitoriale stelsel tot volkomenheid gebracht. In zijn eerste plakkaat behoefde Filips er niets bij te voegen. Wel vreesde men, dat hij de Spaansche inquisitie ook in deze gewesten zou invoeren, maar deze vrees was ongegrond: de inquisitie hier ging de Spaansche nog in gruwzaamheid te boven. Dat de keizer zachter zou geweest zijn dan Filips is volgens sommigen legendarisch. Maar Filips, die reeds in 1559 de Nederlandsche gewesten voor altijd had verlaten en zich uit vrees en hoogmoed in zijn somber paleis te Madrid had teruggetrokken, was hier vreemd en uitermate inpopulair. Hij had geen begrip van volksrechten, koesterde geen begeerte naar volksgunst en liet zich bij uitstek door godsdienstige overwegingen leiden, die bij hem vooral angst en vrees waren voor de eeuwige straffen.
De vermeerdering van het aantal bisdommen, de weldra verscherpte inquisitie, het optreden van den hier zoo gehaten kardinaal Granvelle, het gansche verfoeide Spaansche regeeringsstelsel, dat vierkant tegen de nationale zeden en denkbeelden inging, moesten leiden tot een geweldigen worstelstrijd. Toen Filips in 1565 van verzachting der plakkaten niets wilde weten, sprak Oranje in den Raad van State de woorden: „Wij zullen het begin van het treurspel zien”. Vooral het jaar 1566 gaf uiting aan wat hier leefde in de harten, in het verbond der edelen en dat der kooplieden, in de hagepreek en in den beeldenstorm. De komst van Alvarez de Toledo, Hertog van Alva, met een leger van tienduizend man, het gevangennemen van Egmond en Hoorne, de oprichting van den Raad van Beroerten, de ontzettende dwang hoogen en lagen aangedaan, gaven dan ook het sein tot den opstand (1568), waarbij Roomsch en Onroomsch aanvankelijk hand aan hand gingen. De oorzaken waren: de groeiende weerzin tegen Spaanschen landaard en politiek; de liefde tot de vrijheden en privilegiën des lands en de gedraging van Filips als vijand van zijn volk. Voorts wilden de Gereformeerden eerst gewetensvrijheid en ten slotte vrijheid van godsdienstoefening.
Filips eischte echter „het verlaten van Gods Woord, wat, Gode zij dank (aldus Oranje) niemand doen wil; liever alles wagen dan dezen schat te verliezen”. De wreedheden der Spanjaarden in onze gewesten zijn bekend. Al meer kwam er verbittering. In 1572 riep een priester te Brugge: „O, gij Spanjaards, gij maakt ons allen geus”.
In 1581 volgde dan ook in de Noordelijke Nederlanden de afzwering van Filips. Men verliet den koning, omdat de koning hen verlaten had.
Een van Filips’ grootste mislukkingen was zeker wel de uitzending en ondergang van zijn armada, de „onoverwinlijke” vloot. Deze ondergang was bijna onvermijdelijk, omdat men overal maanden van te voren het plan der uitzending kende. De trotsche armada, door Engelschen en Nederlanders geslagen, op haar vlucht om Schotland en Ierland grootendeels door storm vernield, beteekende tevens de ineenstorting van Filips’ veel-omspannende plannen en de verwording van het machtige rijk. Ook zijn ingrijpen in de Fransche troon-opvolging mislukte.
Toen de koning na een 42-jarige regeering den 13den September van het jaar 1598 overleed, ging een man heen, die eenmaal een der machtigste vorsten der aarde was geweest, die een wereldheerschappij had nagejaagd, maar die door de zwakheid van zijn geest al zijn grootsche projecten had zien mislukken. Aan werkkracht had het hem niet ontbroken. Tot in het kleingeestige zorgde hij voor alles. Motley noemt hem een „vraat van werkzaamheid”, maar al zijn werklust bleef onvruchtbaar en was zelfs gevaarlijk. In zijn eenzaam studeervertrek had hij heel zijn persoonlijkheid in dienst gesteld van zijn grootsch ideaal, dat als een zeepbel uiteen spatte. Alles had hij opgeofferd: zijn eigen geluk en dat zijner familie, de welvaart en den rijkdom zijner staten en het leven van duizenden en duizenden zijner onderdanen.
En toch? Bij zijn dood was hij verder dan ooit van zijn doel verwijderd. Aan zijn opvolger, zijn zoon, liet hij een uitgeputte schatkist en door een langdurigen oorlog ontredderde staten na. De vloek der nakomelingschap heeft eeuwenlang zijn nagedachtenis getroffen. Men heeft hem voor den grootsten huichelaar van zijn tijd gescholden. Toch kan men niet ontkennen, dat in het gemoed van dezen kleingeestigen, bekrompen en somberen vorst ook nog edele gevoelens van innig geloof, hartelijke kinderliefde, rijken kunstzin en groote toewijding werden aangetroffen. Zijn gewone kwaal, de jicht, heeft hem in de laatste jaren zijns levens zeer geplaagd.
Met groote kalmte, als een heilige, heeft hij de ontzaglijke pijnen van zijn laatste ziek- en sterfbed doorworsteld. Hij stierf naar zijn eigen woorden als een goed Catholiek, in geloof en gehoorzaamheid aan de heilige Roomsche kerk.
Het oordeel van den geschiedschrijver Motley over Filips, „den man met looden voeten”, is al te hard. De vraag is: heeft Filips uit heilige overtuiging gehandeld of niet. Is het laatste het geval, dan is hij als huichelaar gebrandmerkt.