Zoo wordt genoemd de theorie, door den Franschen godgeleerde E. Ménégoz ontwikkeld, in aansluiting aan de door zijn ambtgenoot August Sabatier sedert 1893 onder den naam van Symbolisme voorgedragen opvatting.
Volgens Sabatier bestaat het wezen van den godsdienst, die uit noodgevoel ontspringt, in geloof, vertrouwen, overgave des harten aan God; de dogmen zijn slechts de zinnebeeldige (symbolische) uitdrukking, de vorm van het innerlijke leven der vroomheid. Ménégoz werkte deze gedachte zoo uit, dat het geloof alleen (foi = fides, vandaar Fideïsme) afgedacht van de geloofsvoorstellingen (croyances) middel tot zaligheid was.
Het Symbolisme, met het Fideïsme verbonden, werd van toen af het kenmerkende der Parijsche theologie, onder den naam van Symbolo-fideïsme, dat den constanten inhoud van den godsdienst ziet in het geloof als vertrouwen op God, terwijl het de voorstellingen, waarin dit geloof zich uiting geeft en objectiveert, wisselend acht. Dogmen zijn altoos veranderlijk, wijl ze door allerlei omstandigheden van beschaving, ontwikkeling, omgeving worden bepaald; het menschelijk kenvermogen is tot het eindige beperkt, en kan het oneindige nooit anders dan in beeld, d. i. op symbolische wijze, uitdrukken.
Het Symbolo-fideïsme bedoelde orthodoxie en modernisme met elkander te verzoenen, maar is, hoe grooten opgang het ook aanvankelijk maakte, daarin niet geslaagd.