Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Schare

betekenis & definitie

Van de schare, of scharen wordt in de Evangelieverhalen en de Handelingen der Apostelen dikwerf gesproken. Zij was onderscheiden van de discipelen (Matth. 23 : 1; Marc. 8 : 34; Luc. 9 : 16); en ook van de leiders en oversten des volks, die haar verachtten (Joh. 7 : 49), haar vreesden (Matth. 14 : 5; 21 : 26 en 46; 26 : 5; Luc. 22 : 6), haar ontzag inboezemden (Joh. 7 : 13, 26), haar leidden ook tot wat zij uit zichzelve wellicht niet gedaan zou hebben (Matth. 27 :20).

Zij kwam in grooten getale tot den Heere (Luc. 5 : 15), en volgde Hem (Matth. 4 : 25; 8 : 1), drong op Hem aan (Luc. 5:1; 12 : 1 ; vgl. 11 : 29), was ontzet over Zijne leer (Matth. 7 : 28), geraakte in verwondering over wat Hij deed (Matth. 9 : 33; 12 : 23), zocht Hem aan te raken ter genezing (Luc. 6 : 19), hoorde Hem gaarne (Marc. 12 :38), verheugde zich over wat door Hem gedaan werd (Luc. 13 : 17), wilde Hem eenmaal met geweld koning maken (Joh. 6:15), had hooge gedachten van Hem (Matth. 16 : 14; Joh. 6 : 14), was over Hem verdeeld in opinie, en onzeker (Marc. 6 : 15; 8 : 28; Joh. 7 : 26, 40—44), maar erkende Hem toch niet als den Christus Gods, Die Hij was (Joh. 7 : 27, 41). Zij juichtte Hem toe als den Zone Davids (Matth. 21 : 8—11 ; Joh. 12 : 12—13), maar liet zich enkele dagen later door de overpriesters ophitsen tot den roep, Barabbas lostelaten, en Hem te kruisigen (Marc. 15 : 11), al zijn dit waarschijnlijk ook niet dezelfde personen geweest.

De Heere kon Zich niet aan haar toevertrouwen (Joh. 2 : 24), en onttrok Zich meermalen aan haar (Matth. 8 : 18; 13 : 36; Joh. 6 : 15). Hij was met diep medelijden over haar vervuld (Matth. 9 : 36), verkondigde haar het Evangelie (Matth. 5:1, vgl. 7: 28; 11:1 v.v.), riep haar tot Zich (Matth. 15 : 10), sprak tot haar ook in betrekking tot haar leidslieden (Matth. 23 ; 1), spijzigde haar (Matth. 14:14 v.v.; 15 : 32 v.v.), genas haar kranken (Matth. 4 : 24; 11:5; 15:30—31), kleedde later Zijn onderwijs om haar ongeloof veelszins in den vorm van gelijkenissen (Matth. 13:10—16 ; Marc. 4:10—12).

< >