D. w. z. duiveluitbanning. Deze geschiedde door Christus, die macht had over de booze geesten.
Zij geschiedde ook door de apostelen, die de macht om duivelen uit te werpen van Jezus hadden ontvangen. In de Christelijke kerk bleef de duiveluitbanning bestaan als een charisma, dat sommige Christenen bezaten, zooals Tertullianus ons mededeelt.
Later kwam er een bijzondere geestelijke stand van exorcisten in de Christelijke kerk. Zij behoorden tot den lageren clerus.
Omdat men de voorstelling had, dat het Heidendom het bijzonder domein van den duivel was, moest de duivel ook afgezworen worden, wanneer men uit het Heidendom tot het Christendom kwam. Reeds, als men in het z. g. n. catechumenaat werd opgenomen, vond de exsufflatio plaats (uitdrijving van den boozen geest door aanblazing).
Hierop volgde van de zijde van den catechumeen, die gedoopt moest worden, de abrenunüatio (afzwering van den duivel). De exsufflatio had plaats op den Zondag oculi.Tegenwoordig bestaat het ambt van exorcist in de Roomsch-Catholieke kerk niet meer, maar de priester vereenigt de vier ambten van den vroegeren lageren clerus in zijn priesterambt (ostiarius, lector, exorcist en anakoluut). Als zoodanig treedt de priester heden nog op bij den doop. Hij bewerkt de exsufflatio (uitdrijving van den boozen geest) en de insufflatio (mededeeling van den goeden geest). Daarenboven is hij door zijn ambt als priester gemachtigd, om in voorkomende gevallen de booze geesten te bezweren. Dit geschiedt volgens vastgestelde vormen met wijwater, gebed, lezen van de Schrift, slaan van het kruisteeken en handoplegging.
De Gereformeerde kerken hebben het exorcisme bij den doop van het begin af geheel en al afgeschaft, de Luthersche kerk heeft het aanvankelijk bij den doop behouden. In den lateren tijd heeft men in de Luthersche kerk het exorcisme voor een adiaforon gehouden en nog later heeft men het ook afgeschaft. Slechts een flauwe herinnering aan het exorcisme in de Luthersche kerk vindt men in het Berlijnsche Hof- en Domagendum van het jaar 1822.