Onder deze verstaat men in algemeenen zin gemeenten, die van wege de vervolging of door andere oorzaken haar eigen land verlaten hebben, om in den vreemde een toevluchtsoord te vinden. Zoo geschiedde in het begin van het Reformatorisch tijdvak in Nederland, waar velen de toevlucht namen naar het naburige Duitschland. (Kerken in Embden en Kleef).
Zoo geschiedde ook in de Zuidelijke Nederlanden, waar velen hun steden of dorpen verlieten en naar Engeland togen (vluchtelingenkerk te Londen, ö. Lasco).
Zoo geschiedde met de Hugenoten in Frankrijk, die in verschillende landen van Europa hun kerken stichtten, nadat ze uit Frankrijk verjaagd waren. Insgelijks met de Moravische broeders, die een toevlucht vonden te Berthelsdorf op het landgoed van graaf Zinzendorf.
Zoo geschiedde in Salzburg, toen Anton von Firmian besloot tot gewelddadige bekeering van zijn Luthersche onderdanen, die in den harden winter van 1731 (20.000 in aantal) naar andere landen vluchtten, voornamelijk naar Pruisen, waar Frederik Willem I zich hun lot aantrok. Zoo geschiedde in de 19e eeuw, toen honderden Piëtisten na den Napoleonischen tijd en van wege den invloed van het Rationalisme een toevluchtsoord zochten en vonden in Zuid-Rusland.
In zeker opzicht zou men hier ook toe kunnen rekenen de Christelijke Afgescheidenen, die onder leiding van Van Raalte en Scholte in 1840 naar Noord-Amerika togen, toen de economische malaise zoo groot was in Nederland, dat velen geen kans zagen om brood voor zich en de hunnen te verdienen.