Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Ernst Meumann

betekenis & definitie

Geboren 1862 in Herdingen bij Wesel, seder 1897 hoogleeraar in de experimenteele psychologie, achtereenvolgens te Zürich, Koningsberg, Munster, Halle, Leipzig en Hamburg. Gestorven 1915.

Op het terrein van de experimenteele psychologie, kinderpsychologie en paedagogiek heeft Meumann zich met groote energie bewogen. Zijn publicaties bereiken een eerbiedwaardig getal.

Van de belangrijkste noemen we: Hausund Schularbeit (1904), Oekonomie und Technik des Gedächtnisses (1918), Abrisz der experimentellen Pädagogik (1914); vooral zijn groote werk: Vorlesungen zur Einführung in die experimentelle Pädagogik und ihre psychologische Grundlagen (3 deelen, 2e dr. 1911—1914) verwierf allerwege bekendheid. Verder maakte Meumann een naam door het in 1913 met Lay opgerichte Zeitschrift für experimentelle Pädagogik, waaruit in 1911 het door Meumann samen met Scheibner uitgegeven Zeitschrift für Pädagogische Psychologie und experimentelle Pädagogik groeide.Wel niemand zal kunnen ontkennen, dat Meumann zoowel voor de psychologie als voor de paedagogiek groote verdiensten heeft gehad. Zijn hoofdbeteekenis ligt op het erf van de psychologie van de jeugd. De gegevens tot zijn optreden hier en daar verkregen, heeft hij verzameld, maar dat niet alleen, hij heeft ook zelfstandig talrijke onderzoekingen verricht en onderscheiden nieuwe methodes uitgedacht om de gegevens te verkrijgen. Door zijn werk ziet men, welk een massa stof er op dit terrein aanwezig is. Energiek was Meumann’s optreden, waar hij poogde, heel de paedagogiek een psychologischen grondslag te geven. Vraagstukken als die van de begaafdheid, aanleg, opvoedbaarheid der onderscheiden aanleg-tendenzen, hadden voortdurend zijn aandacht. In verband daarmede schreef hij ook een „Aesthetika” (System der Aesthetik3 1919), en deed hij onderzoekingen omtrent de verhouding tusschen de psychologie en de aesthetika van het rythme.

Bizondere aandacht wijdde Meumann evenwel aan het onderzoek der intelligentie. In het algemeen is de intelligentie voor Meumann de geschiktheid om te denken en te oordeelen, maar in het bizonder komt ze uit in de zelfstandigheid, scherpzinnigheid en diepzinnigheid van de denkpraestaties. De beteekenis van de waarneming van de scherpe en juiste voorstelling en van de oefening voor de intelligentie werd door Meumann breed beschreven. Tevens trachtte hij na te gaan, op welke wijzenu de verschillende waarnemingsvormen ook tot onderscheiden intellectueel optreden weer aanleiding konden zijn (zoo b.v. de geconcentreerde opmerkzaamheid tot meer wetenschappelijk aangewende intelligentie, en de distributieve opmerkzaamheid meer tot intelligentie toegepast op de levenspractijk, enz.).

Het zou ons in dit artikel veel te ver voeren, wanneer we ook slechts een schematisch overzicht van allen arbeid van Meumann zouden pogen te geven. Slechts herinneren we aan de onderzoekingen op het terrein van de opvoeding van het willen, waar Meumann zeer interessante gegevens verschafte, maar waar zijn gedachten, gezien latere onderzoekingen (b.v. van Ach c.s.) toch niet meer geheel zijn te handhaven.

Ook Meumann’s wetenschappelijk standpunt is niet „neutraal”. Dat blijkt b.v. duidelijk, wanneer hij de stelling verdedigt, dat „het geheim van alle geestelijke grootheid” ligt in de oefening van de intelligentie en van het willen. Door oefening kan tenslotte de totale structuur van den geest van ons geslacht veranderd worden. Bij de oefening toch van de eene functie wordt, voor ons onbewust, elke andere functie in de oefening medebetrokken, zoo kan ons menschelijk geslacht zijn geestelijke grootheid zoowel op het terrein van het kennen als van het willen tot onbeperkte hoogte opvoeren. („Für die Möglichkeit der Fâhigkeitsteigerung gibt es, algemein betrachtet, keine Grenze.”) Bij den enkeling zijn er natuurlijk beperkingen door gezondheidstoestand en leeftijd, maar het geslacht kan tot een hoogte komen, die wij niet kunnen beschrijven, omdat wij die niet eens kunnen denken.

Aan dit standpunt verbond Meumann natuurlijk allerlei opvattingen omtrent het wezen der begaafdheid en den aard van de ontwikkeling van „het scheppende denken”. Dat hij vanuit zijn principe een paedagogiek gaf, laat zich gemakkelijk begrijpen, en dat hij voor den arbeid op school en voor het doceeren en het leeren in het algemeen vele wenken gaf, is evenzeer verstaanbaar. Maar natuurlijk is heel de paedagogiek van Meumann gesteld in het teeken van het geloof aan de onbegrensde mogelijkheden voor den menschelijken geest.

Dat we daarmede tevens op zedelijk erf komen, laat zich weer gereede verstaan, daar immers de wil van de intelligentie afhankelijk is, ook in den algemeenen vooruitgang kan worden betrokken, en deswege ook voor den nieuwen toestand mede voor te bereiden is.

Het is evident, dat een experimenteele wetenschap, die dergelijke resultaten meent te kunnen boeken, op een of andere wijze een bepaald principe moet hebben beleden, en aan de gegevens een eigen kleur, vanuit dat principe, moet hebben toegekend. Want natuurlijk is Meuman’s conclusie geen experimenteel gevonden waarheid, maar een op de feiten toegepaste (niet eens : „gefundeerde”) theorie. Omtrent den zedelijken toestand van den mensch belijden de Christenen, naar de Schrift, en beleven alle menschen andere waarheden, dan die, dat opvoeding van den mensch alles kan maken. Trouwens de „aan geen grenzen gebonden mogelijkheden” voor de intelligentie van den mensch, zijn, afgedacht van het wijsgeerig bezwaar, datai dadelijk tegen deze stelling rijst (immers onze intelligentie kan nimmer méér doorzien en doordenken, dan werkelijk bestaat!), als gedachte-fantasieën van Meumann af te wijzen. Na hem is dan ook steeds door schier alle onderzoekers, ook door die op experimenteel erf, deze stelling ontkend. Te bewijzen is ze zeker niet. Wel werd het tegendeel met vrij groote zekerheid gedemonstreerd.

Ons hoofdbezwaar tegen Meumann is dan ook, dat hij bij zijn opvatting noodwendig een paedagogiek moet voorstaan, die geen normen kent, die boven den mensch uitgaan; dat hij als hoogste ideaal heeft, methodes toe te passen om den mensch dl intelligenter te maken; maar dat hij daarbij het levensdoel van den mensch nog niet heeft omschreven. Immers wat is intelligentie, zonder inhoud van het denken ? Wat is dan de hoogste kennis ? En wat is de hoogste zedelijkheid ? Zonder normen en doelstellingen ontleend aan de openbaringen Gods, valt ook hier elke waardebepaling op het erf van het grenzelooze subjectivisme. Daarbij verliest Meumann de waarde van de menschelijke persoonlijkheid, als geheel, uit het oog. Zijn paedagogiek is gegrond op een psychologie, die geen eenheid is. En zijn wijsgeerig beginsel is dat van een onbewezen biologisme.

< >