Geboren te Annaberg in het Ertsgebergte 1501, studeerde in Wittenberg bij Luther en Melanchton. Hij was een trouw aanhanger der Reformatie.
Van 1530—1536 conrector aan de Latijnsche school te Lübeck. In 1536 kwam hij in dienst van den graaf Wilhelm Nassau-Katzenellenbogen.
Eerst rector te Siegen, dan van 1538 af leider der Reformatie in het graafschap. In 1541 predikant in Dillenburg.
Hij zorgde voor een grondige vorming van de geestelijken. Door het Interim verloor hij zijn ambt.
In 1543 predikant aan de Thomaskerk te Leipzig. In 1553 generaalsuperintendent te Eisleben, waar hij streng optrad tegen de aanhangers Van Georg Major.
Hij stierf 28 November 1559 in Maagdenburg, waar hij het ambt van senior bekleedde, nadat de graaf van Mansfeldt hem om zijn gestreng optreden ontslagen had. Hij was een geleerde, streng-Luthersche theoloog, vol ijver en bezieling, bekwaam prediker, een gestreng kerkedienaar.
In Lübeck schreef hij een Dialectica en Rhetorica. Later schreef hij practische uitleggingen over gewichtige stukken des Bijbels voor de predikanten, verder een Postille over de Evangeliën, welke tot titel droeg Conciones annuae, 4 bdn.