of ivoor (ebur). Zoo noemt men de beide in de bovenkaak bevestigde snij- of slagtanden van nog levende en van uitgestorven olifanten (Indische olifant, Afrikaansche olifant, mammoet).
Bij uitbreiding wordt de naam ivoor ook wei gegeven o.a. aan tanden van nijlpaarden; aan den van 2 tot 3 meter langen hoektand in de bovenkaak van den mannelijken narwal of zeeëenhoorn; aan de steenharde noten van den Zuid-Amerikaanschen ivoorpalm (phytelephas macrocarpa), die onder den naam van plantenivoor in den handel komen. Van de levende olifanten levert de Afrikaansche (elephasafricanus of loxodonta africana) verreweg het meeste elpenbeen; zijn slagtanden bereiken ieder een lengte van 3 meter en een gewicht van 75 kilogram.
De slagtanden van den Indischen olifant (elephas indicus of elephas maximus), die in Vooren in Achter-Indië leeft, worden slechts 1.5 meter lang en 20 kilogram zwaar. Langer, zwaarder en meer gekromd dan die der levende olifanten zijn de slagtanden van den thans uitgestorven mammoet (elephas primigenius), die eens in groote troepen door Europa en Azië rondzwierf en in de dagen van Job nog leefde.
Zijn slagtanden, die spiraalvormig omgekruld waren, een lengte van 3.75 meter en een gewicht van 100 kilogram bereikten, worden veel gevonden in Württemberg en vooral in Siberië; vele eilanden ten Noorden van Siberië zijn als het ware onder de slagtanden van mammoeten begraven. Ongeveer een derde van al het elpenbeen, dat in den handel voorkomt, is van mammoetstanden afkomstig; het overige komt grootendeels uit het aan België behoorende Kongogebied.
Een deel der Westkust van Afrika, dat vroeger veel olifantstanden uitvoerde en thans aan Frankrijk behoort, draagt nog steeds den naam van Elpenbeenkust, Ivoorkust of Tandkust. In de oudste tijden was elpenbeen reeds een belangrijk handelsartikel en werd deels over land uit Indië naar West-Azië gebracht, deels werd het met schepen door de Feniciërs en door Salomo aangevoerd (1 Kon. 10 : 22; 2 Kron. 9 : 21).
Elpenbeen van den Afrikaanschen olifant was een der belangrijkste producten, die de aan Egypte onderworpen Zuidelijke volken als schatting moesten opbrengen. Stapelplaats van dit ivoor was een stad op een eiland in de Nijl, die daarnaar den naam van Elefantine of Elpenbeenstad verkreeg; zij lag tegenover het hedendaagsche Assoean en zeer geringe ruïnen zijn er nog van over.Reeds in de steenperiode werden teekeningen op elpenbeen gesneden. Assyriërs, Egyptenaren, Israëlieten, Grieken en Romeinen vervaardigden allerlei kunstproducten uit elpenbeen. Salomo maakte een grooten elpenbeenen troon (1 Kon. 10 : 18; 2 Kron. 9 : 17) en Achab bouwde zich een elpenbeenen huis (1 Kon. 22 : 39). In Ps. 45 : 9 wordt melding gemaakt van elpenbeenen paleizen. De bewoners van Tyrus hadden in hun schepen banken van elpenbeen (Ezech. 27: 6). Ook Amos spreekt van elpenbeenen huizen (Amos 3 :15) en zelfs van elpenbeenen bedsteden (Amos 6 : 4).
De Grieksche beeldhouwer Fidias, die omstreeks 470 v. Chr. leefde, vervaardigde de standbeelden van Zeus te Olympia en van Athene in het Parthenon uit goud en elpenbeen, en met elpenbeen legden de Romeinen hun muziekinstrumenten en hun meubels in. Later maakte ook de Christelijke kunst gebruik van elpenbeen voor het vervaardigen van kruisen, heiligenbeelden, schrijftafeltjes, hostiedoozen, altaren, stoelen, enz. In de domkerk te Ravenna wordt de elpenbeenen bisschopsstoel van Maximianus bewaard. Ook nog in den tegenwoordigen tijd worden allerlei gebruiksartikelen (meubelen, doozen, wandelstokken) met elpenbeen versierd, en allerhande voorwerpen van weelde en nut (armbanden, doekspelden, lucifersdoozen, sigarenkokers, biljartballen) worden uit ivoor vervaardigd. Elpenbeen bestaat hoofdzakelijk uit fosforzure kalk, heeft een soortelijk gewicht van 1.8 en een witte of lichtgele kleur, is hard en veerkrachtig, kan zeer goed bewerkt worden en verkrijgt, na gepolijst te zijn, een schoonen glans. Fraai gevormde deelen van het menschelijk lichaam worden dikwijls met elpenbeen vergeleken (Hoogl. 5 : 14; 7 : 4).