is een werkzaamheid, die onze ziel uitoefent, wanneer we slapen. In den lichten slaap, d. i. even nadat we zijn ingeslapen of kort vóór het ontwaken droomen we het meest.
In den diepen slaap, die ruim een uur na het inslapen begint, komt de droom niet vaak voor. In den droom bouwen we uit elementen die in onze ziel aanwezig zijn, uit voorstellingen, strevingen en gevoelens, een beeld op.
Als we slapen, stijgen uit de diepten van ons zieleleven allerlei voorstellingen en gedachten op, waarvan we in wakenden toestand ons soms niets meer herinneren. Ook strevingen en gevoelens, begeerten en aandoeningen werken krachtig, zoodat de droom in den regel een zeer levendig karakter draagt.
Droomen openbaren ons vaak, wat er schuilt op den bodem van ons hart, en zijn een middel om onzen zondigen aard te leeren kennen. De droomen duren in den regel kort; vliegensvlug wisselen de beelden af.
Gewoonlijk is men ook spoedig zijn droom weer vergeten. Wat Nebukadnezar overkwam, dat hij ’s morgens wist dat hij gedroomd had maar zich zijn droom niet kon herinneren, is een veel voorkomend verschijnsel.
Het specifieke van den droom bestaat hierin, dat we de voorstellingen, strevingen en gevoelens op een vreemde en wonderlijke manier met elkander verbinden. Door de fantasie of verbeeldingskracht bouwen we uit elementen die in onze ziel aanwezig zijn een nieuw geheel op.
Deze nieuwe verbinding geschiedt in wakenden toestand, en, wanneer de fantasie goed werkt, laat zij zich leiden door logische, ethische en aesthetische wetten. In den droom daarentegen wordt die teugel gemist, verstand en rede zijn ter zij gezet en op vreemde, vaak grillige wijze worden de voorstellingen met elkander verbonden.
In den droom doorleven we, wat in het werkelijke leven onmogelijk is.Omdat nu in den droom het redelijk denken niet werkt en de droombeelden zonder eenige controle worden opgebouwd, is in den regel aan onze droomen geen beteekenis te hechten. In den nieuweren tijd hebben psychologen als Freud bizondere studie gemaakt van het droomleven. Door den droom in zijn samenstellende deelen uiteen te leggen (psycho-analyse) meent Freud een inzicht te kunnen krijgen in iemands verborgen zieleleven, en de geheime gedachten en verborgen motieven te kunnen opsporen. Hij gaat daarbij van de onderstelling uit, dat in iederen droom onvervulde wenschen zich laten gelden. Al is er in Freud’s theorie zeer zeker een element van waarheid, de critiek op Freud heeft reeds duidelijk gemaakt, dat lang niet elke droom als een wensch die in het onderbewuste sluimert, kan opgevat worden.
Onder de Oud-Testamentische bedeeling heeft het den Heere behaagd, zich ook door middel van droomen te openbaren. Hij openbaarde zijn wil door droomen aan Abimelech (Gen. 20), Jacob den aartsvader, Laban, Jozef, Salomo, Jozef den man van Maria. Jozef, één van de twaalf broeders, en Daniël worden ons beschreven als mannen die droomen konden uitleggen. Onder het Nieuwe Testament openbaart God zich op deze bizondere wijze niet meer en spreekt Hij tot ons niet meer door den droom. Nu we de volle openbaring hebben in Jezus Christus en Hij ons den Vader volkomen heeft verklaard, worden er aan de openbaring geen nieuwe elementen meer toegevoegd. Nu geldt: Tot de wet en tot de getuigenis! Onderzoekt de Schriften ! Onze droomen hebben geen beteekenis, openbaren geen verborgen dingen en ontsluieren ons de toekomst van anderen of van ons zelf niet.
In de veelheid der droomen zijn ijdelheden (Pred. 5 : 6). Het is daarom geheel verkeerd, wanneer iemand zich voor een kind Gods houdt omdat hij eens een „vromen” droom heeft gehad. Zeker, een christen kan in zijn droomen ook bezig zijn met geestelijke dingen, iemand droomt soms dat hij in den hemel is. Maar bij menschen die den Heere niet in oprechtheid vreezen en toch veel uitwendige kennis van den dienst Gods bezitten, komen dergelijke „vrome” droomen ook voor. Men mag het huis zijner zaligheid niet bouwen op den wankelen grondslag van een droom. Het zou gelijk staan met „de eeuwigheid ophangen aan een spinrag”.