Dronken komt in de Heilige Schrift in twee verschillende beteekenissen voor. Nu eens wordt er mee bedoeld dat de dorst ten gevolge van drinken geheel geweken is, en, wanneer er wijn uit dadels of druiven getrokken, gedronken is, dat er zonder tot overdaad te komen, toch overvloedig gedronken is, zoodat er zekere opgewektheid en vroolijke stemming heerscht.
Zoo hebben wij het b.v. te verstaan ten opzichte van de broeders van Jozef (Gen. 34 : 13), en van de bruiloft te Kana (als zij wèl zullen gedronken hebben, Joh. 2 : 10, in de oude vertaling: als zij dronken geworden zijn), vgl. ook Spr. 11 : 25, Hagg. 1 : 6, Ps. 36 : 9, Hooglied 5:1.Maar meestal wordt het toch gebruikt in den zin van dronkenschap, ten gevolge van zondig, overdadig genot van alcoholhoudende dranken, en het is een vruchteloos pogen om te verklaren dat in het Oosten niet anders dan lichte, zeer weinig alcohol bevattende landwijn of most werd gedronken, zoodat er van dronkenschap in den eigenlijken zin des woords geen sprake zou zijn.
Van de zonde der dronkenschap wordt in het Oude Testament veel gewag gemaakt, doch zij wordt nimmer vergoelijkt, maar steeds in haar zondig, den mensch onteerend karakter voorgesteld. Zij is een bron van spotternij (Spr. 20:1) van twist, hoererij en verderf (Spr. 23 : 29—34) en is ook in vorsten zeer te bestraffen.
De Mozaïsche wet bestraft dronkenschap ernstig. Een aan die zonde verslaafde zoon, door zijn ouders aangeklaagd, wordt met den dood gestraft (Deut. 21 : 20). De profeten spreken over haar het oordeel des Heeren uit(Joël 1:5; Jes. 56 : 12; Jes. 5 : 11).
In het Nieuwe Testament wordt niet minder ernstig tegen haar gewaarschuwd als tegen een heidensche zonde, die de vruchtbare moeder is van allerlei onreinheid en overtreding; zij behoort tot de werken des vleesches die te vlieden en te haten zijn, zij verwart de zinnen, ondermijnt de gezondheid, verstoort de krachten van lichaam en ziel, verwoest het huisgezin, rooft het levensgeluk, verhindert het gebed (1 Petr. 4 : 3 ; 1 Cor. 5 :11 ; 6 :10 ; Ef. 5 : 18; Spr. 20:1; 1 Petr. 4:8; Spr. 23 : 29, 33).
Nog wordt in de Heilige Schrift gesproken van een dronkenschap zonder wijn om aan te wijzen een verblinding in het verstand, verwarring, radeloosheid en hulpeloosheid, waarin God de goddeloozen stort voor het aangezicht hunner vijanden (Ps. 107 : 27; Jes. 29 : 9; 24 : 20; 28 : 1, 3 ; 63 : 6 ; Jer. 13 :13 ; 48 : 26; 51 : 39, 57; Klaagl. 4 : 21 ; Nah. 3 : 11).
In realistische beeldspraak wordt dronken zijn of dronken worden gebruikt om overvloed aan te duiden, zoowel ten goede (Ps. 36 : 9; Jer. 31 : 14; Jes. 55 : 2), als ten kwade{Spr. 17:18; Openb. 17:6). Zoo leest men van pijlen, dronken van bloed ; van het zwaard des Heeren dat in den hemel wordt genomen, dronken van het bloed zijner gerechtigheid (Jes. 34:5—7) enz. Ook de overvloed van straffend gericht Gods wordt er mee aangewezen (Jer. 31 : 14—25; Jes. 51 : 17, 21).
Ook thans blijft dronkenschap behooren onder de schandelijke zonden, waartegen de christen uit alle macht heeft te strijden.
Alle pogingen om openbare dronkenschap tegen te gaan moeten worden gesteund. Gaandeweg wordt zij minder, waartoe niet weinig bijgedragen heeft de maatregel om op bijzondere dagen, als lotingsdagen enz. de herbergen te sluiten.
Of daardoor het drankmisbruik zelf wordt verminderd is nog een tweede vraag. De ervaring in Amerika, dat voor alcoholische dranken drooggelegd is, stemt in dezen niet zeer hoopvol. Toch verdienen maatregelen als plaatselijke keuze enz. toejuiching.
Wie de namelooze ellende kent die het gevolg van drankmisbruik is, zal niet licht als de priester en leviet den mensch voorbij gaan die in handen der roovers viel. Meent iemand dat geheelonthouding en dergelijke ook op den weg van den christen liggen in den strijd tegen de drankzonde, dan volge hij consequent zijn beginsel zonder echter wie van een ander gevoelen zijn te verachten of te verdenken. Men raadplege hierover het artikel Geheelonthouding.