I. Onder dogmatisme mag maar niet verstaan een zekere overschatting van het dogma, doch het is zulk een overschatting, welke heel het denkleven beheerscht.
Kan men dogma in algemeenen zin definieeren als een fundamenteele stelling, welke door een groep van menschen, inzonderheid door een wetenschappelijke school, als vaststaand wordt aanvaard, van dogmatisme is er sprake, zoodra men dit dogma voor een adaequate (volkomen) uitdrukking van de waarheid houdt; van dit dogma alzoo geen hooger beroep op de waarheid kan toelaten; de subjectieve factoren, die tot het vaststellen van een dogma hebben meegewerkt, over het hoofd ziet en daarom herziening van het dogma ontoelaatbaar acht.
Met name op godsdienstig gebied woekert het kwaad van het dogmatisme. Kan het kerkelijk dogma omschreven als de geloovige bezinning over de Schriftopenbaring, door de kerk geformuleerd en met gezag voorgedragen om te gelooven, zoo valt hieruit af te leiden, dat het dogmatisme zich in verschillenden vorm kan voordoen. Dogmatisme is het eenige geloovige bezinning over de Schriftopenbaring voor identiek te verklaren met de Schriftopenbaring zelf. Dogmatisme is het, het kerkelijk dogmaals gelijkwaardig te beschouwen met de Schrift. Dogmatisme is het de kerkelijke formuleering der waarheid te vereenzelvigen met de waarheid. Dogmatisme is het, het kerkelijk gezag bij het vaststellen anders op te vatten dan formeel.
Vanzelf zijn er in het dogmatisme verschillende graden. Maar alle dogmatisme rekent niet genoeg met de relativiteit van het dogma, maakt het op de een of andere manier absoluut, laat feitelijk geen appel van het dogma op de Schrift toe. Vooral het Roomsche leerstelsel wordt door dogmatisme gekenmerkt.
Antipode van het dogmatisme is het anti-dogmatisme, dat sinds Schleiermacher zich een nog gevaarlijker vijand van het dogma heeft bewezen dan het dogmatisme. Het kantte zich, hetzij tegen het bezinnings-, hetzij tegen het gemeenschaps-, hetzij tegen het historisch, hetzij tegen het gezagselement in het dogma, of ook wel tegen meerdere of alle elementen tegelijk, en ondergaat het lot van alle subjectivisme.
Tegenover dogmatisme en anti-dogmatisme behoort daarom gesteld te worden de harmonische dogmabeschouwing, welke zoowel het objectieve als het subjectieve in het dogma tot zijn recht laat komen, het relatief karakter van het dogma erkent en de waarheid van het dogma handhaaft.
II. Dogmatisme wordt ook gebruikt om de wijsgeerige richting aan te duiden, welke weigert een onderzoek in te stellen naar de grenzen onzer kennis, omdat ze van te voren aan de juistheid der kennis niet twijfelen wil. Ook in dit opzicht blijft voorzichtigheid eisch. Een Christen zal geen bezwaar hebben tegen een onderzoek naar het wezen en de waarde der kennis. Maar evenmin laat hij zich het geloof ontnemen, dat God ons en de wereld, waartoe wij behooren, op elkander heeft aangelegd en dat daarom onze kennis van de dingen, al blijft ze gebrekkig, toch niet onjuist behoeft te zijn of onzeker. Het scepticisme en ongebreidelde criticisme wijzen wij af.