Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Dierenbescherming

betekenis & definitie

is het streven om dieren tegen noodelooze wreedheden te beschermen, hun lot te verzachten, en, waar doenlijk, voor hen te zorgen, hetzij door de instandhouding der soort, hetzij door bescherming aan het afzonderlijke dier te verleenen. Tal van vereenigingen zijn in den nieuweren tijd opgericht, om gelijkgezinde dierenvrienden tot dat doel te organiseeren, zoowel in het buitenland, als ook hier te lande, waarbij men reeds de kinderen voor het ideaal der dierenbescherming zocht te winnen.

Vogels, huisdieren en trekhonden deelen bijzonder in de belangstelling. Veel voortreffelijk werk is in deze reeds geschied, vooral met behulp van overheidsbepalingen, inspectie in de steden en op het platteland, door rechtspraak en voorschriften, vooral bij het slachten van vee.

Ook streeft de dierenbescherming naar de grootst mogelijke inperking van de vivisectie, de proeven op levende dieren ten behoeve van de medische wetenschap.Bij velen hangt dit streven samen met den modernen tijdgeest, houdt verband met de zonderlingste denkbeelden omtrent de natuur der dieren of is uiting van een vagen humanen geest. Soms is de dierenbescherming geneigd tot ziekelijkheid en vraagt voor dieren bescherming, die zij aan menschen onthoudt.

In de practijk kan de Christen zich echter grootendeels met dit streven vereenigen, omdat juist het Woord des Heeren hem gewichtige beginselen inscherpt voor zijn verhouding tegenover de dieren, en de Schepper zelf in zijn wetten voor zijn schepselen waakt. Reeds de Mozaïsche wetgeving munt in dezen ver boven alle menschelijke wetten uit. De Heilige Schrift leert ons dat de liefderijke voorzienigheid Gods zich ook over de dieren uitstrekt. Zij zijn onze medeschepselen op de aarde, zij hebben ook het leven ontvangen ; wij mogen hen niet verwaarloozen als ze onder onze zorg staan, noch hen noodeloos kwellen.

Was toch oorspronkelijk aan den mensch de heerschappij over de dierenwereld toevertrouwd, door zijn afval van God wordt de mensch vaak een tyran voor het dier en maakt een ongeordend misbruik van de vergunning om zich van de dieren tot zijn voeding te bedienen.

De voornaamste bepalingen der Heilige Schrift in zake bescherming van dieren zijn de volgende:

1°. De Sabbath is een rustdag ook voor de huisdieren die voor den mensch werken: zijn os en zijn ezel (Exod. 20 : 10; 23 : 12).
2°. In het jubeljaar moet ook het wild vrij mogen weiden op de onbebouwde akkers (Exod. 23 : 11; Levit. 25 : 7), een bepaling waardoor gewaakt werd tegen de uitroeiing dezer diersoorten.
3°. De dorschende os mocht niet gemuilband worden. Hij moest van de vrucht van zijn werk mee kunnen eten zonder belemmering (Deut. 25 : 4, vgl. 1 Cor. 9 : 9).
4°. De Israëliet heeft ook een roeping tegenover de lastdieren van zijn naaste, zelfs van zijn vijanden. Het afgedreven rund of kleinvee moet opgehaald en teruggezonden aan den eigenaar (Deut. 22 : 1 ; Exod. 23 : 5). Is de eigenaar onbekend, of woont deze ver af, dan moet de vinder de dieren tijdelijk in zijn eigen huis nemen en verzorgen (Deut. 22 : 2). Een os of ezel, die men onder een last ziet bezwijken, moet men oprichten (Exod. 23 : 5) en den onder zijn last liggenden ezel ophelpen (Deut. 22 : 5).
5°. Wie een vogelnest vindt op den weg mag nimmer den broedenden vogel nemen, hoogstens de eieren, of de jongen, nooit de moeder (Deut. 22 : 6).
6°. Ook al mag de mensch dieren slachten en eten, hij moet daarbij zachtheid en menschelijkheid betrachten. Daarom is verboden, een os of schaap tegelijk met de moeder te slachten (Levit. 22 : 28), noch het bokje te koken in de melk der moeder (Exod. 23 : 19; 34 : 26).
8°. Het castreeren van mannelijke dieren, ten einde hun de voortteling te beletten, is verboden (Levit. 22 : 24), niet alleen als dierenplagerij, maar als het ware als minachting, verminking der goddelijke schepping en natuurorde. „De mensch moet de schepping Gods wel beheerschen, maar niet willekeurig in haar grondvormen veranderen”.
9°. Verboden is het tot paring laten samenkomen van dieren van verschillende soort (Lev. 19 :19); ook mogen ze niet samen aangespannen worden om te ploegen, b.v. een os en een ezel (Deut. 22 : 10).

Uit deze beginselen der Heilige Schrift, vergeleken met tal van andere uitspraken, kan de Christen afleiden hoe hij als een rechtvaardige het leven zijner beesten heeft te kennen en deze ook als schepselen Gods heeft te beschermen, zonder daarbij afstand te doen van de heerschappij die de Schepper hem over de dierenwereld verleende, maar ook zonder te vervallen in weeke sentimentaliteit (vgl. voorts Ps. 36:7; 50 : 10; 104 : 14, 21; 145 : 9; 147 : 9; Job 38-41 ; Spr. 12 : 10; Joël 1 : 20; Matth. 6:26; 10 : 29; Luc. 14 : 5).

< >