Men heeft wel gemeend, dat er in teksten als Rom. 16 : 1, 1 Tim. 3:11, 5 : 9 enz. van diaconessen in ambtelijken zin sprake is. Naar het ons voorkomt echter ten onrechte.
In Rom. 15 : 1 wordt Febé, een „dienares der gemeente te Cenchreeën” genoemd: „En ik beveel u Febé, onze zuster, die een dienares is der gemeente, die te Cenchreeën is”. Nu staat daar voor dienares het grondwoord diakonos, waarvan diaken en diacones is afgeleid.
Maar diakonos beteekent le dienaar of dienares in het algemeen, zonder ambtelijken zin, bijv. in Matth. 20 : 26 ; 23 :11; Marc. 9 : 35; 10 : 43; en 2e diaken in ambtelijken zin, die in opdracht van Christus voor de armen zorgt Fil. 1 : 1; 1 Tim. 3 : 8, 12, vgl. Hand. 6 : 3.
De Statenvertaling heeft dan ook terecht diakonos in Rom. 16:1 niet vertaald door diacones maar door dienares der gemeente te Cenchreeën. Zij was dus geen diacones in ambtelijken zin, maar slechts behulpsel of helpster en dan niet alleen in den dienst der barmhartigheid, maar ook als medearbeidster en voorstandster in den dienst des Evangelies, zie Rom. 16:2,3.
Voorts zegt Paulus in 1 Tim. 3:11: „De vrouwen insgelijks moeten (evenals de diakenen zelf) eerbaar zijn, geen lasteressen, wakker, getrouw in alles”. Hij doelt hier waarschijnlijk niet op de vrouwen der diakenen, maar op een afzonderlijke categorie van vrouwen, die bij het verzorgen der armen en kranken behulpzaam waren.
Dus ook weer geen diaconessen in ambtelijken zin, maar helpsters der diakenen. En in 1 Tim. 5 : 9 verklaart hij: „Dat een weduwe gekozen (eigenlijk staat er: ingeschreven of op de lijst geplaatst) worde, niet minder dan van 60 jaren”.
Een soort weduwendienst, die waarschijnlijk bestond in het bezoeken van armen, kranken en gevangenen, in het opvoeden van weezen en het geven van raad en leiding aan de jongere vrouwen; een hulpdienst alzoo èn van het diakenambt in de armenzorg èn van het ouderlingenambt in het ziekenbezoek èn in het leiden der jongere vrouwen. Geen ambtelijke diaconessen dus, maar een hulpdienst der vrouwen, en dan niet alleen in het werk der barmhartigheid, maar ook bij het bezoeken der zieken, bij het opvoeden der jonge vrouwen en bij den dienst des Evangelies.De ontwikkeling van dien hulpdienst der vrouw is in de oude kerk al spoedig gestuit. Vooral onder den invloed der ascese. De Roomsche kerk maakte van de zoogenaamde diaconessen een soort nonnen, die uit kerk en ambt teruggedrongen, en in kloosters, achter dikke muren opgesloten werden. En bij de Hervorming der kerken in de 16e eeuw is die hulpdienst der vrouwen hier en daar wel weer hersteld, maar aanvankelijk in ambtelijken zin naast de ambtelijke diakenen en niet als een hulpdienst der diakenen, ouderlingen en dienaren des Woords in het algemeen. Zoo bepaalde het convent te Wezel, 1568, dat „ook vrouwen van beproefd geloof en eerbaren levenswandel en die van gevorderden leeftijd zijn, naar het voorbeeld der apostelen, terecht tot dit ambt (der diakenen) kunnen genomen worden”. In enkele kerken aan den Rijn en in de kerken te Embden, Middelburg, Utrecht en Amsterdam is de dienst der diaconessen dan ook ingevoerd.
Maar algemeene navolging vond dat niet. Uit vrees voor ontaarding is de invoering van het diaconessenambt al spoedig gestuit. De synode van Middelburg, 1581, antwoordde dan ook op de vraag van de kerk te Wezel: „Oft Raetsaem waere, het Ampt der diaconissen weder in te voeren ?” in ontkennenden zin : „Neen om verscheijden inconvenienten wille, die daer ut souden moghen volghen. Maer in tijden van Pestilentie ofte ander kranck-heden, zoo daer eenighen dienst bij krancke vrouwen te doene is, den Diaconen niet betamelick, so sullen sy die versorghen door haere huysvrou, ofte andere daer toe bequaeme synde”. Dus geen ambtelijke diaconessen, maar wel vrouwen, die behulpzaam waren bij de verzorging der kranken. En bij dat oordeel zijn de kerken tot nu toe gebleven.
Wel is er in de vorige eeuw door Theodoor Fliedner een poging gewaagd het ambt der diaconessen te herstellen en is dat voorbeeld door het stichten van vele diaconessenhuizen nagevolgd, maar in de Gereformeerde kerken had men daartegen ernstig bezwaar. Fliedner stichtte in 1836 te Kaiserswerth een zoogenaamd Diaconessenhuis ter verpleging van allerlei kranken naar lichaam en geest. Maar hoeveel invloed hij met zijn stichting ook gehad heeft hoeveel diaconessenhuizen er naar zijn model ook zijn opgericht, en hoeveel zegen al deze diaconessen ook over Europa verspreid hebben, de gedachte, dat hij het diaconessenambt instelde of hervormde was èn Schriftuurlijk èn historisch onjuist.
Het komt ons voor, dat er van de gaven en krachten, welke God aan de vrouw heeft gegeven, op grond van de Schrift meer dan tot nu toe een ruim gebruik gemaakt kan en moet worden. Er zijn tal van werkzaamheden, vooral bij het diaken-, maar ook wel bij het ouderlingenen bij het predikambt, waarvoor God aan de vrouw uitnemende gaven schonk. Bijv. de Zondagschool, het godsdienstonderwijs, de armenzorg, de ziekenverpleging, de verzorging van weduwen en weezen en ouden van dagen, de ondersteuning van kraamvrouwen, het verschaffen van bijstand en raad aan moeders, de bereiding van spijzen voor armen en kranken, het voorzien in de behoeften aan kleeding en deksel, de behartiging der belangen van dienstboden, alleenstaande meisjes, fabrieksarbeidsters; en vooral in den arbeid der evangelisatie en der zending. In later tijd wordt de hulpdienst der vrouw al meer georganiseerd in de vrouwenvereenigingen, welke onder leiding der ambten een bepaalden tak van arbeid verrichten. In die richting mogen de kerken zich beijveren om van de gaven, door God aan de vrouw geschonken, een doeltreffend en dankbaar gebruik te maken.