Het Darbisme ontleent zijn naam aan John Nelson Darby, een der krachtigste personen der beweging naar hem genoemd. De oorsprong dezer beweging is voor een groot deel te verklaren uit reactie tegen de staatskerkelijke en formalistische richting van de kerk in Engeland.
Met het diepe verval van het kerkelijk en godsdienstig leven in de achttiende eeuw was de kerk geheel onderworpen aan de overheid. De hooge geestelijkheid beschouwde zelve de kerk als staatsinstituut, het volk werd verwaarloosd, de adel was onkundig, ten eene schande voor zijn positie in de maatschappij.
Men hield er een minimum van godsdienst op na om den schijn te redden, doch men leefde voor de aarde en dreef den spot met de ware religie. De Zondagsheiliging werd vervangen door allerlei volksvermaken en men ging ter kerk om te slapen en te lachen.Tegenover deze algeheele verslapping kwam er in het begin der 19de eeuw een geestelijke beweging, die zich openbaarde in het oprichten van zending- en bijbelgenootschappen, en die wel beoogde het geestelijk leven aan te kweeken, maar die de kerk liet voor hetgeen zij was. Gevolg hiervan was dat het separatisme in de hand gewerkt werd. De eerste leidsman dezer afscheidingsbeweging was John Walker te Dublin, die in kringen leefde, waarin de invloed van Whitefield, een der vaders van het Methodisme, en van Lady Hautingdon nawerkte. In 1804 verliet Walker de kerk en stichtte een eigen gemeente, waarin alleen uitverkorenen tot het avondmaal en de gemeenschappelijke vergaderingen werden toegelaten, en waarin het ambt en de ordening niet werden erkend. Deze Walkerieten gingen na 1815 teniet, maar de afscheidingsbeginselen werkten na, vooral in West-Engeland, in Plymouth, Eveter en Bristol, en ook in Dublin en in andere plaatsen van Ierland.
Hierbij kwam een spanning in Ierland tusschen de Protestantsch-hoogkerkelijkc Oranjemannen en de vraag van het andere deel van Ierland naar vrijheid. De geestelijkheid verzocht aan het parlement de staatskerk tegenover de RoomschCatholieken te beschermen. Door deze ongeestelijke houding der voorgangers in de kerk en door hun steunen op de overheid gevoelde John Darby zich bezwaard en schreef een critiek op de houding van de geestelijkheid.
John Nelson Darby was 18 November 1800 te Londen geboren uit Iersche ouders. Op verlangen zijns vaders ging hij in 1819 in de rechten studeeren te Dublin en werd advocaat. Maar wijl er een omkeering in zijn leven plaats greep, ging hij theologie studeeren en werd in 1826 predikant in de Anglicaansche kerk in het Graafschap Wicklow, in de nabijheid van Dublin. Hier was het dat hij de onwaarachtigheid van de Engelsche staatskerk leerde kennen. De organisatie was prachtig, maar er was zoo weinig van het leven des Geestes te zien. En toen dan in den strijd tegen de kerkelijke vrijheid der Roomsch-Catholieken in Ierland de geestelijken aandrongen op de voortdurende bevoorrechting der officiëele staatskerk, verweet hij den geestelijken hunne liefdeloosheid, en drong aan op een geestelijke gemeenschap.
Zoo werd hij voorbereid op een breuk met de kerk. Deze stemming werd versterkt doordat Darby in aanraking kwam met Antony Norris Groves, een tandarts, die vroeger in Plymouth in een geestelijken kring had geleefd en die, in 1825 naar Dublin gekomen, hier geregeld opwekkingssamenkomsten hield. In deze „gezelschappen” klaagde men over het groote verschil tusschen de avondmaalsviering der eerste Christelijke kerk en die in de tegenwoordige staatskerk. De liefde en de gemeenschap der heiligen had plaats gemaakt voor uitwendigen glans, voor de overheersching van het volk door de geestelijken en de regeering der kerk. Groves voelde zich reeds buiten de staatskerk, gaf de studie der theologie op en ging met zijn familie naar de Mohammedanen, en stierf in 1853 in Bristol, zonder verderen invloed op den kring der Plymouth-broeders te hebben uitgeoefend. Darby ging terstond niet zoo ver als Groves, maar bleef nog als vicar werken te Calary.
Hier echter kwam hij onder den invloed der apocalyptische gedachten van Irving. En toen voor zijne bewustheid duidelijk werd dat eigenlijk iedere kerkinrichting, die de rechten der geloovigen door menschelijke vormen en wetten inperkte, een onding was, verliet hij de staatskerk. Gelijktijdig gaf hij uit zijn tractaat: De natuur en de eenheid der kerk (1828), waarin hij uitsprak, dat de ware geloovigen de kerk vormen. Niet de uitwendige gemeenschap der kerk geeft de eenheid, maar alleen de eenheid in Christus. Waar twee of drie samenkomen in Jezus’ naam, daar is de basis, waarop Gods kinderen elkander kunnen vinden. Alle uitwendige kerkvorm moet worden verworpen.
Wel bleef hij nog in verkeer met leden der kerk en hoopte op de hervorming der kerk. Den tijd van 1828 tot 1831 waren de jaren van ontwikkeling en gisting bij Darby. Een tijdlang vertoefde hij in Engeland en buitenslands, ontmoette Benjamin Willo Newton, een der broeders in Plymouth, die voor hem een wegwijzer geweest is, leefde geruimen tijd teruggetrokken op een boerenhoeve in de nabijheid van Calary, en zag eindelijk in de gemeenschap der Plymouth-broeders zijn ideaal. Hieruit blijkt dat niet Darby de stichter is der broederschap van Plymouth, maar deze is voor hem wegwijzer geweest.
Sedert 1831 vangt Darby zijn levenswerk aan. Met Bellet en Georg Müller uit Bristol (de stichter van het bekende weeshuis Ashley Down bij Bristol) reisde hij rond om zijne beginselen te prediken. Zij wilden geen nieuwe kerk organiseeren, maar, levende in de hoop van de spoedige wederkomst van Christus, was hun ideaal zich met andere ware geloovigen te vereenigen tot onderlinge stichting van elkander en tot gemeenschappelijke avondmaalsviering. Zij hadden geen gemeenschappelijke belijdenis, erkenden geen ambten. Het avondmaal werd gemeenschappelijk gevierd, en een ieder, die de gave bezat, kon in de vergaderingen het woord voeren.
Na 1837 heeft Darby zonder ophouden gereisd om propaganda te maken voor zijn leer. In Lausanne hield hij zijne lezingen over den profeet Daniël, hier en te Genève hield hij voordrachten over „de tegenwoordige verwachting van de kerk Gods”. Rusteloos zwierf hij door de wereld, predikte in Frankrijk (1844), werkte in Zwitserland, stichtte gezelschappen in Duitschland, bezocht zes malen Noord-Amerika, trad zelfs op in Nieuw-Zeeland en vertoefde ook een tijdlang in Italië. Zijn zwervend leven besloot hij 29 April 1882 in de Engelsche badplaats Bornemouth. Zijn persoon en werk is zeer verschillend beoordeeld. Velen hebben hem in zijn optreden hard, hoogmoedig, duister en onverdraagzaam genoemd, maar anderen hebben zijne toewijding en opoffering voor de zaak des Heeren, de uitnemendheid zijner gaven, de oprechtheid zijner bekeering en van zijn Christelijk leven zeer geprezen.
De Darbisten noemen zich onder elkander „broeders”. Hun gemeenschap noemen zij „vergadering”. Den naam Darbisme wijzen zij af, omdat, zooals J. N. Voorhoeve (Het zoogenaamd Darbisme, bl. 3, Baarn 1916) zegt, „er geen Darbisme bestaat” omdat de broeders zich niet willen noemen naar een mensch.
De Darbisten hebben geen eigenlijk vastgestelde leer, geen „vergaderingsleer”. Wat zij leeren en vasthouden zijn de beginselen, „voor alle broeders in Christus in de Schriften ontvouwd”. Zij kunnen, zegt Voorhoeve, „zeer goed plaatsen, dat andere geloovigen anders denken en gelooven, dat God een ieder leidt naar het licht, dat hij heeft”. Toch zijn er wel hoofdwaarheden, die kenmerkende leeringen van de Darbisten zijn.
Het voornaamste beginsel hetwelk de „broeders” naar voren brachten en handhaven is de eenheid der gemeente, de „eenheid des lichaams”. Tegenover de kerk, die een vastgestelde leer heeft en anderen van hare gemeenschap uitsluiten, en die in een heirleger van kerken en secten uiteengevallen is, met eigen inrichting en belijdenis moet met allen kerkvorm radicaal worden gebroken. Er is maar ééne kerk, de gemeente van geloovigen, maar de gemeente op aarde is in een toestand van onherstelbaar verval. Al zijn er minder of meer goede kerkgenootschappen onder de Protestanten, „bij allen vinden wij in den grond der zaak hetzelfde: geloovigen vereenigd met hen, van wie men weet, dat zij geloovigen zijn, of van wie men zelfs beslist weet, dat ze het niet zijn, en andere geloovigen, die naar de Schrift moesten toegelaten worden” (Voorhoeve, Het Darbisme en de Kerk, 1906, bl. 30). Om die reden moeten de geloovigen, die Christus’ verschijning liefhebben, zich losmaken van de banden, waarmee de kerken hare vrije gemeenschapsoefening onmogelijk maken en moeten samen vergaderen onder de leiding des Geestes. Reformatie der kerk is onmogelijk. Aanvankelijk was er na den Pinksterdag wel eenige organisatie en een uitwendige eenheid, maar deze is geheel verbasterd, en nu kunnen de geloovigen geen eenheid en een nieuwe organisatie maken, maar zij kunnen alleen op grond der eenheid in Christus handelen.
Om deze gedachten, door Darby verkondigd, recht te waardeeren, moeten wij niet uit het oog verliezen dat Darby en de broeders van Plymouth optraden in een tijd, waarin het geestelijk leven verstorven was, en de kerk van Engeland, geknecht onder de wereldlijke overheid, opgaand in het uiterlijke meer een doodenhuis dan een levende kerk scheen. Maar deze deformatie der kerk gaf aan Darby niet het recht om het doodvonnis over de kerk uit te spreken. Want zij is het lichaam van Christus en als de Geest des Heeren begint te ruischen, dan komt er weer leven in den doodenhof.
Maar bovendien hebben Darby en de Darbisten een geheel verkeerde beschouwing van hetgeen het Nieuwe Testament leert over de kerk en hare organisatie. De kerk is niet alleen een vergadering van geloovigen, het lichaam van Christus, een eenheid van allen die Christus in onverderfelijkheid liefhebben, maar de geestelijke levenseenheid dringt tot de openbaring van het leven des Geestes, en zoo wordt de kerk, die haar wezen heeft in het onzichtbare, vanzelf zichtbaar in de werken des geloofs en der liefde, in belijdenis en wandel, in de gemeenschap der heiligen, in de samenvergadering der gemeente tot gebed en dankzegging, tot de bediening van woord en sacrament, tot de handhaving van orde en tucht. Bij de beschrijving der gemeente in de Handelingen en in de Brieven lezen wij van de samenkomsten der gemeente, waar de geloovigen krachtens den drang des Geestes in hen gelegd, naar den wil van Christus hun God dienen, en elkander sterken door woord, gebed en daden der liefde. De kerk treedt van den beginne af actief en aggressief op temidden van de wereld, getuigt voor haar koning, die in de hemelen is, en roept de menschen op tot geloof en bekeering. Zij is van den beginne aan een belijdende gemeente en een belijdeniskerk (Matth. 10 : 32; 1 Cor. 3 : 10, 11; Ef. 2 : 20; 1 Tim. 3 : 15; 2 Tim. 1:8; 2 : 25; 1 Petr. 3 : 15). Zij kan aan haar roeping om voor Christus te getuigen en haar geloof te propageeren niet voldoen zonder een belijdenis.
De kerk is voorts het georganiseerde lichaam van Christus, onder de leiding van apostelen, profeten, herders en leeraars, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus (Ef. 4:12). En hoe meer zichtbaar en tastbaar en werkzaam zij optreedt, des te meer bereikt zij haar bestemming om op te wassen in Christus, die het Hoofd zijner kerk is. De kerkvorm is dan ook niet een soort liefhebberij, die hangt aan de willekeur van menschen, maar Christus het hoofd en de koning zijner kerk heeft zelf een organisatie gewild, ambten en bedieningen ingesteld (Matth. 16 : 13—19; 18 : 15-20; Joh. 20 : 21—23). Christus is de koning, de wetgever en de regeerder van zijn kerk, en vraagt dat zijn gemeente naar zijn wil handele, wake voor de zuiverheid van leer, orde en tucht (Rom. 16:17; 1 Cor. 5:5; 11 : 34; 2 Joh. 10; Openb. 2: 14; 20, 24). En deze organisatie is maar niet voor den apostolischen tijd bestemd, maar voor al de eeuwen totdat de kerk haar volmaaktheid bereikt bij de wederkomst van Christus (Ef. 4:13). De Darbisten gaan dus in tegen de doorgaande leer des Nieuwen Testaments.
De voorstelling van de Darbisten omtrent de eenheid der geloovigen in Christus bevat een schriftuurlijke waarheid. Maar de weg waarlangs zij die eenheid zoeken is af te keuren. De eenheid van het lichaam van Christus komt niet tot stand door zich van de bestaande kerken af te scheiden en een buitenkerkelijk kringetje te vormen. Ook in den kring der broeders kan men het bezwaar niet ontkomen, dat er huichelaars of onbekeerden zijn. Het is den Darbisten ook niet gelukt om een eenheid der geloovigen te verkrijgen. Door J.
Th. R. Schreuder, Het Darbisme in theorie en in practijk (1907) is overtuigend aangetoond, dat de maatregelen door de „broeders” genomen om de eenheid in eigen kring te handhaven tot eindelooze verdeeldheid en scheuring aanleiding gegeven heeft, en dat de uitspraken der vergaderingen dit gebrek niet kunnen verhelpen, dat zij niet organisch tot stand komen, maar op independentistische wijze, en dat het daardoor herhaaldelijk gebeurd is dat één persoon aan anderen, ja aan de geheele vergadering zijn wil oplegt. Het is dan ook de tragiek van het Darbisme geweest, dat het opgetreden is tegen het hoogkerkelijke van de Anglicaansche kerk, en het handhaven van de „eenheid des lichaams” zich zelf voorstelt als de eenig ware vergadering Gods op aarde, en weder overhelt tot het standpunt der Roomsche kerk.
Ook de leer van het ambt is mede uit den strijd tegen de Engelsche staatskerk te verklaren. Wel erkennen de Darbisten dat de apostelen een ambt hadden ontvangen, maar zij zijn van oordeel dat na het heengaan der apostelen wel gaven, maar geen ambten in de kerk zijn overgebleven, en dat de vrije Geesteswerking, die zich aan een iegelijk mededeelt, gelijkerwijs Hij wil, niet beperkt en aan banden gelegd mag worden door een predikant, die het Hebreeuwsch en het Grieksch moet kennen om de Schrift te openen, en die dus alleen het woord heeft in de gemeente. Elk lid der vergadering, die de ingeving des Geestes in zich voelt branden, mag vrij spreken. Niet de gemeente mag haar dienaren, leeraren en ouderlingen, kiezen, maar de Geest Gods zelf. Deze leer, die de noodzakelijkheid van het ambt miskent, is in strijd met de Heilige Schrift. Want Christus zelf heeft apostelen gezonden en door hen leeraars en opzieners aangesteld over het volk (Matth. 28 :19; Ef. 4 :11-13; 1 Petr. 5 : 2—4; Titus 1).
Het feit, dat het evangelie aan alle volken moet verkondigd worden, eischt dat er ook altoos predikers moeten zijn (Rom. 10 : 14, 15). Er moeten opzieners zijn om de gemeente te leiden, om orde en tucht te handhaven, en om den armen Christelijke handreiking te doen. De gemeente kan niet beantwoorden aan haar roeping zonder herders en leeraars. De gemeente heeft hen noodig tot aan de wederkomst van Christus (Ef. 4 : 13). En nu moge het waar zijn, dat in sommige kerken het ambt is gaan heerschen en niet genoeg heeft verstaan, dat Christus is de koning der kerk, en dat de geloovigen tot vrijheid geroepen zijn, dit neemt niet weg, dat op zich zelf het ambt de gave niet onderdrukt, maar integendeel, ze leidt en in het rechte spoor houdt. De bewering der Darbisten, dat er geen leeraren, ouderlingen en diakenen kunnen zijn in de gemeente, omdat slechts de apostelen en niet de gemeente ze kan aanstellen is ook daarom onjuist, wijl het Nieuwe Testament leert, dat er altijd leeraren en regeerders der kerk moeten zijn (Ef. 4 : 13; 1 Tim. 2:2; Tit. 1:5; Matth. 28 : 19) en dat de keuze der ambtsdragers nooit buiten de gemeente mag toegaan (Hand. 6).
En wanneer Darby tegenwerpt dat de minderen de meerderen niet kiezen, dan blijkt daaruit dat Darby niet den diepen indruk heeft bekomen van de regeering van Christus in zijn kerk, die zelf zijn dienaren aanstelt als herders en leeraars, maar ze roept middellijk door de gemeente. Voorts heeft hij niet recht gezien, dat de gemeente niet is een aggregaat van losse geloovigen, maar een organisme, een lichaam waarvan Christus is het Hoofd, die de krachten en de gaven van het lichaam laat functioneeren door de organen. Ook heeft hij niet gelet op de vermaning van Paulus, die tegenover de geestdrijverij en de ordeloosheid in Corinthe sprak: „Laat alle dingen eerlijk en met orde geschieden”.
In de tot hiertoe geschetste beginselen zijn de voornaamste beginselen van de Darbisten voorgesteld. Over de andere leeringen kunnen wij kort zijn. De „broeders” houden over het algemeen vast aan de fundamenteele waarheden van het Christelijk geloof: het goddelijk gezag en de ingeving des Bijbels, de leer der drieeenheid, de waarachtige godheid en menschheid van Christus, zijn geboorte, verzoeningsdood, opstanding, hemelvaart, de uitstorting des Heiligen Geestes. Zij erkennen den val en de algeheele verdorvenheid des menschen, de leer der goddelijke verkiezing en der genade Gods in Christus, de opstanding des vleesches, de eeuwige verdoemenis der verlorenen, en de eeuwige behoudenis der verlosten.
Omtrent de laatste dingen zijn de Darbisten evenals ook andere richtingen voorstanders van het Chiliasme. Dat het beest in de Openbaringen (Op. 13) de staat is, en de hoer de kerk is, spreekt volgens het Darbisme van zelf. Het hoofddoel van de spoedige wederkomst van Christus is niet het laatste oordeel, maar dat Jezus komt om zijn bruid, de geloovigen, tot zich te nemen. Eerst worden alle verlosten, die van Adam’s tijd af in den Heere ontslapen zijn, in verheerlijkte lichamen opgewekt (de eerste opstanding) en gelijktijdig worden de dan nog levende geloovigen met hen den Heere tegemoet gevoerd in de lucht. In de lucht vindt dan de vereeniging van de kerk met den Heere plaats. Dan volgt de intocht des Konings in Jeruzalem, waar het overblijfsel van Israël zich verzamelt en den Messias erkent, want de profetische beloften gelden alleen oud-Israël en gaan hier op aarde in vervulling.
Dan heerscht Christus met zijn bruid op aarde duizend jaren, terwijl de Satan gebonden is en de aarde vol zal zijn van de kennis des Heeren. Wanneer de 1000 jaren voorbij zijn, dan wordt Satan ontbonden tot den laatsten strijd. De geloovigen worden hem ontrukt. De Satan wordt tenslotte gegrepen en gebonden en in het eeuwige vuur geworpen. Nu volgt het einde: de tweede opstanding, het oordeel en de verdoemenis der ongeloovigen, terwijl de geloovigen de eeuwige zaligheid zullen ingaan.
Deze leer berust voor een groot deel op willekeurige verbinding van allerlei uitspraken der Schrift, die op geheel verschillende zaken betrekking hebben. Van een tweeërlei wederkomst van Christus spreekt het Nieuwe Testament niet. Evenmin van een opneming der gemeente vóór het duizendjarig rijk. De opstanding der geloovigen wordt onmiddellijk gevolgd door het einde (1 Cor. 15 : 23, 24). Ook leert Openb. 13 dat een zware tijd voor de geloovigen de wederkomst van Christus zal voorafgaan. De methode der Schriftverklaring van de Darbisten is vooral met betrekking tot deze stukken zeer gekunsteld, willekeurig en allegorisch.
De sacramenten zijn voor de Darbisten herinneringsteekenen en geen genademiddelen. De doop is voor de geloovigen. De kinderdoop is een instelling van menschen. Voor het genadeverbond hebben de Darbisten geen oog. De doop is niet verplichtend en kan nagelaten worden, wanneer men er bloot een uitwendigen vorm in ziet. Het avondmaal wordt genoten terwijl men aan tafel zit en in lof en aanbidding denkt aan het lijden van Christus.
Het is het hoogtepunt van den eeredienst, waarbij „allen, die Jezus kennen en liefhebben, ook de begaafde predikers, in stilheid aan de tafel des Heeren zitten, lofliederen zingen, gebeden en dankzeggingen uitspreken, het Woord Gods lezen, en door een gedachte over het Woord elkander opbouwen, stichten of vermanen” (H. C. Voorhoeve, Doop en Avondmaal, 1912). De verheerlijkte Christus is zelf tegenwoordig bij het avondmaal, waarbij de geloovigen gedachtenis vieren van wat Hij is en deed. Eiken Zondag komt men samen tot de breking des broods.
Inzake de verhouding van kerk en wereld neigt het Darbisme over naar de doopersche mijding. De vergadering is een schare van geroepen heiligen, die zich terugtrekken van de wereld. De geloovigen moeten zich nu reeds verdiepen in het hemelleven. Zij zien niet dat het Christendom niet eenzijdig voor de aarde, ook niet alleen voor den hemel geschikt is, maar dat het oog van den Christen zoowel voor het tijdelijke als voor het eeuwige leven open zijn moet. Er zijn natuurlijk onderscheidene schakeeringen. Elke „vergadering” heeft haar eigen kleur.
Het aantal Darbisten is moeilijk aan te geven. Men geeft geen statistiek. „De Heere sloeg David, toen hij zijn volk wilde tellen”. Men schat het aantal communicanten in Amerika op 6 a 7000; in Duitschland op 3000, in Frankrijk zijn ongeveer 700 vergaderingen, in Zwitserland 70 en in Engeland 750. In Nederland zijn er weinig.