Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Creatianisme

betekenis & definitie

In alle eeuwen is ernstig nagedacht over de vraag: Vanwaar heeft de ziel des menschen haar oorsprong ? Op deze vraag zijn een 4 (5) tal antwoorden gegeven.

De Emanatietheorieën. Materialistisch getint als de Stoa was, beweerde ze, dat de zielen der menschen eenvoudig afzetsels zijn der Godheid. Zóó dacht Plotinus niet. Volgens het Neoplatonisme tintelde in de Godheid zulk een volheid van leven, dat zij zich moest openbaren, en zoo emaneerden uit haar ook de zielen der menschen. De nieuwere filosofie, voorzoover ze zich in pantheïstische richting beweegt, houdt daarentegen weer staande, dat de individueele zielen slechts de modale bepalingen der Godheid zijn, die elk zelfstandig bestaan missen en bij de gaande en komende golven van de ééne groote zee, te vergelijken zijn.

Het Praeëxistentianisme. Hieraan is Plato’s naam onafscheidelijk verbonden. Plato leerde: de ziel des menschen bestaat uit een logisch en een niet-logisch deel, in welk laatste weer een hooger en een lager bestanddeel te onderscheiden zijn. De ziel is niet slechts onsterfelijk maar ze was ook eerder dan het lichaam. En wel zóó, dat God alle zielen tegelijk schiep. Deze zielen vertoefden in de hemelsche sferen en verlustigden zich daar in de aanschouwing der ideeën.

Onder den invloed echter van haar lager, het verstand en de deugd weerstrevende bestanddeel, voelden ze zich aangetrokken tot de materie. Tot straf voor dezen haren afval werden ze in de lichamen als in een kerker besloten, waaruit zij slechts verlost konden worden, als zij zich aan de heerschappij van de stof en de zinnelijke begeerten ontrukten. Dit stelsel is — zij het ook in gewijzigde vormen — later voorgedragen door Philo, de Esseners, Pierius, Nemesius, Prudentius, Benecke, Müller en Rückert, en door de filosofen Lessing, Kant, Schelling, J. H. Fichte en Secrétan. Deze mannen bepleiten daarom met warmte de leer, dat alle zielen tegelijk, geheel onafhankelijk van het lichaam geschapen en dat ze in het voor-tijdelijke gevallen waren, omdat ze huns inziens alleen een bevredigend antwoord vermocht te geven op vragen als deze: Hoe is God rechtvaardig, ofschoon Hij toch aan de kinderen der menschen zoo verschillend lot toebedeelt ? Hoe is het feit, dat elk mensch van zijn eerste aanzijn af zondig is, in overeenstemming te brengen met ’s menschen vrijheid en verantwoordelijkheid op ethisch gebied. Tegen dit product der fantasie gelden echter deze afdoende bezwaren: dat onze zielen zich niets van zulk een voorbestaan herinneren; dat al de problemen, waarvoor de val des menschen ons stelt eenvoudig naar het voortijdelijke teruggebracht worden; dat het geheel in strijd is met hetgeen de Heilige Schrift ons leert over den val des menschen.

Het Creatianisme. Dit leert, dat de ziel van elk mensch onmiddellijk door God geschapen wordt. De voorstanders dezer opvatting, dachten niet eenstemmig over de quaestie, wanneer de ziel in het embryo geschapen wordt. Aanvankelijk meenden ze, dat de ziel op het oogenblik der bevruchting geschapen en met de vrucht vereenigd wordt. Toen echter Aristoteles de wijsgeer werd, wiens gezag schier onbeperkt gold, namen de Christelijke geleerden, eenigszins gewijzigd, zijn voorstelling over, dat bij de kinderen van het mannelijke geslacht de redelijke ziel op den 40sten en zij bij de kinderen van het vrouwelijke geslacht ongeveer op den 90sten dag na de ontvangenis geschapen wordt. Ook Protestantsche theologen hebben deze voorstelling wel gehuldigd.

Allengs zijn echter de Protestantsche en Roomsche theologen het hierover eens geworden, dat de ziel geschapen wordt op het oogenblik der conceptie. Uit het gezegde bleek reeds, dat Aristoteles de vader is van het Creatianisme. De geest komt volgens hem van buitenaf in den mensch en is Goddelijk. Vandaar dan ook dat het doen des lichaams geheel onafhankelijk is van dat der ziel. Athanasius en verschillende vermaarde leeraars der Oostersche kerk waren Creatianisten. Eveneens verschillende beroemde mannen der Westersche kerk.

Augustinus is echter tot aan zijn dood toe niet tot een bepaalde keuze kunnen komen. De Scholastiek koos eenstemmig partij voor het Creatianisme. Zoo is de toestand tot op den huidigen dag in de Roomsche kerk gebleven. En al is het Creatianisme niet tot een dogma verheven, toch verklaren de Roomsche dogmatici, dat het beslist dient te worden omhelsd. Slechts enkele Luthersche maar schier alle Gereformeerde theologen zijn mede van oordeel, dat wij aan een scheppende daad Gods het ontstaan onzer ziel te danken hebben.

Het Traducianisme. Dit is in meer dan één vorm voorgedragen. Tertullianus zeide: Ziel en lichaam, die zuster-substanzen, ontstaan op één zelfden oogenblik. Alle zielen nu en haar vermogens komen uit één ziel naar voren. Uit die ééne ziel n.l., welke God Adam inblies en tot moeder-ziel van alle maakte, tot de bron, waaruit alle opwellen, ’s Menschen ziel komt als een loot uit Adams ziel, toevertrouwd bij de teling aan het vrouwelijk organisme. Vandaar ook de overeenkomst tusschen zielsvermogens van ouders en kinderen.

Zoo is uit één mensch heel de veelheid der zielen naar Gods bevel: Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u. Andere Traducianisten bepalen er zich toe uit te spreken, dat de zielen der ouders bij de voortteling overgeplant worden in hun kinderen, terwijl zij zich over de wijze der voortplanting niet nader uitlaten. Weer anderen zeggen nadrukkelijk, dat zij deze overbrenging der ziel niet in stoffelijken zin bedoelen of m. a. w. dat de ziel van het kind niet geteeld wordt uit het zaad des vaders. Onder het Traducianisme — door Luther en schier alle Luthersche theologen voorgestaan — hebben we dus te verstaan de theorie, volgens welke de ziel van het kind op een geestelijke wijze door de ziel der ouders overgeleverd wordt, evenals een kaars ontstoken wordt door een licht.

Het Generatianisme. Ook het Traducianisme in zijn daareven aangegeven fijneren vorm bevredigde op den duur velen niet. Zoo kwam men er toe èn onder een anderen naam èn in gewijzigden vorm deze theorie te ontwikkelen. Het eerst deed dit Dr J. Frohschammer in zijn boek Ueber den Ursprung der menschlichen Seelen. Bij hem sloten zich aan Kanis, Ebrard en Delitzsch.

Volgens hen wordt de ziel van het kind door de ouders zelf tegelijk bij de paring geschapen. In hun richting ging ten onzent Daubanton — maar dan zóó, dat hij op het voetspoor van Dr Heinrich von Struve nog een wijziging aanbracht. Volgens Daubanton is elke ziel het resultaat van de verbinding van twee psychische organismen. Bij de paring schept de ziel des vaders een zielspotenz en de ziel der moeder schept ook een zielspotenz. En uit de vereeniging van deze twee zielspotenzen wordt de ziel van het kind geboren. Deze vorm van het Traducianisme wordt genoemd het Generatianisme. Veel aanhang heeft het echter noch in Duitschland noch ten onzent gevonden.

Voor hun gevoelen beroepen de Traducianisten zich op Gen. 22 : 21, 22; Gen. 4:3 ; Gen. 46 : 26 en Hebr. 7 : 29. Voorts voeren zij nog deze argumenten aan : 1. Volgens de Heilige Schrift hield het scheppingswerk op den 7den dag op; 2. De leer der erfzonde is alleen op dit standpunt niet in strijd met Gods liefde en rechtvaardigheid ; 3. De Zone Gods heeft dan alleen een ware menschelijke natuur aangenomen, wanneer Hij ook van Maria zijn ziel ontvangen heeft; 4. Omdat de mensch naar Gods beeld geschapen is, moet hij ook het vermogen tot een secundair scheppen van God hebben ontvangen.

Maar deze argumenten gaan evenmin op als het beroep op de Heilige Schrift. De ziel kan niet als een kiem in de telingsproducten van de ouders begrepen zijn — wijl dit puur materialisme wezen zou; en evenmin kan zij door de zielen der ouders geponeerd zijn — wijl scheppen alleen Godes is. De Creatianisten beroepen zich op Gen. 2:7; Pred. 12 : 7; Zach. 12 : 1 en Hebr. 12 : 9. En terecht. Twee bedenkingen worden echter tegen hen gemeenlijk ingebracht. De voornaamste is deze, dat de voortplanting der zonde óf onverklaarbaar is óf derwijs door God veroorzaakt wordt, dat daarbij zijn liefde, gerechtigheid en heiligheid gekrenkt worden.

Hiertegen voerden de Gereformeerden dit aan. Onze voorstelling maakt God niet tot den auteur der zonde en laat ook de voortplanting der zonde niet onverklaard. Voorop staat hier de erfschuld d. w. z. het feit, dat God aan alle menschen de schuld van Adam tot het oordeel der verdoemenis heeft toegerekend. Dit vonnis gaat in vervulling bij de schepping van elke ziel. God moet dan ook aan zulk een door Hem geschapen ziel de oorspronkelijke gerechtigheid onthouden en dientengevolge is de ziel onrein. Er schuilt van meet af in haar een onzalige fontein van ongerechtigheid.

In de 2de plaats bestrijdt men het Creatianisme met een beroep op de erfelijkheid. Men zegt, de gelijkheid in lichaamsbouw en de overeenkomst tusschen de ouders en de kinderen wat betreft aanleg, karakter, deugden en ondeugden kan alleen verklaard op traducianistisch standpunt. Maar hiertegenover staat: 1. Dat er overeenkomst in lichaamsbouw tusschen ouders en kinderen gevonden wordt, kan buiten bespreking blijven, aangezien ook wij erkennen, dat de kinderen hun lichaam van hun ouders ontvangen. 2. Onze kennis van het wezen der ziel is nog zoo gering — en daarom moet men met conclusie’s op dit terrein zeer voorzichtig zijn. 3. Een groot deel der overeenkomst tusschen ouders en kinderen moet gezet op rekening van het voorbeeld, hetwelk de ouders aan hun kinderen geven. 4.

Gelijk de ziel invloed oefent op het lichaam, zoo oefent ook het lichaam invloed op de ziel. Vermindering en ziekelijke aandoeningen van het zenuwweefsel hebben verzwakking der psychische vermogens ten gevolge. Ons lichaam is het voertuig der ziel. Hoe natuurlijk dan, dat als er aan het voertuig iets of veel, vooral in zake het centrale zenuwstelsel hapert, daardoor de ziel in de uitoefening harer vermogens min of meer belet wordt. Waar nu voorkomt erfelijkheid van eigenaardigheden in den stoffelijk-organischen bouw der organen, daar spreekt het in zulk een geval van zelf, dat er overeenkomst is tusschen de zielswerkzaamheden van het kind met die van vader of moeder, zonder dat de Creatianist hierdoor ook maar eenigszins in verlegenheid komt. 5. Dat van alle kanten reactie ontstond tegen de leer der heriditeit. 6.

God schept de ziel in verband met het lichaam, waarmede zij vereenigd wordt en daarmede in verband met het geslacht, waaruit de mensch straks geboren worden zal. Zoo schenkt God sommige gaven en onthoudt Hij andere, gelijk Hem zulks in verband eenerzijds met het geslacht en anderzijds met de roeping van het kind noodig voorkomt. Deelt God dezelfde gaven uit, dan is er overeenkomst, geeft Hij andere dan is er verschil tusschen voor- en nageslacht.

Drieërlei hoog belang is bij de handhaving van het Creatianisme betrokken: 1. hierdoor wordt het verschil in individualiteit ’t best verklaard; 2. zoo komt de fysische en de ethische eenheid van het menschelijke geslacht ’t meest tot haar recht; 3. zoo blijft men er voor bewaard de ziel stoffelijk te maken en van de zonde te spreken als van een smetstof, waardoor onze ziel verdorven is. Ik veroorloof me hier te verwijzen naar mijn studie Creatianisme of Traducianisme (Generatianisme)?

< >