of Patronaatsrecht, was het recht van den z.g. patroon of kerkstichter en zijn opvolgers in rechten, om den pastoor, later den predikant, te beroepen, althans ter beroeping voor te dragen. Oudtijds kwam het hier te lande herhaaldelijk voor, dat kerkbouw uitging van een groot-grondbezitter.
En lang niet altijd werd deze daarbij door geestelijke motieven geleid. Wilde hij zijn gronden op winstgevende wijze exploiteeren, dan moest er naar gestreefd, deze bevolkt te krijgen, en dit doel kon in vele gevallen slechts bereikt worden door het bouwen van een kerk, in aanmerking genomen den verren afstand van de parochie-kerk, waaronder die gronden tot dusver ressorteerden.
Bevolkingsaanwas en daarmeê gepaard gaande betere cultuur deed vanzelf de waarde der gronden stijgen. De eigenaar trok de tienden van de landerijen der nieuwe parochie, die hij echter besteden moest voor het onderhoud van den kerkedienst (dotatie).
Kerkstichting en dotatie gaven hem dan het recht van collatie. Soms ging de kerkstichting uit van de gezamenlijke bewoners eener buurtschap, en dan was het collatie-recht in handen van vele kerkstichters.
Zoo waren in Friesland, Groningen, Drente en Overijsel de stemmen in de collatie vaak verbonden aan bepaalde huizen, boerderijen enz. De boerderijen op het Kampereiland b.v. behooren aan de stad Kampen, en nog in het laatst der vorige eeuw werd de Hervormde predikant van Kampereiland benoemd door den gemeenteraad van Kampen, uit een tweetal door den kerkeraad aangeboden.De overtuiging, dat het collatie-recht in strijd is met de geestelijke onafhankelijkheid der kerk, gelijk die in het Woord Gods wordt geleerd, en daarom behoort te vervallen, won, vooral sinds het optreden van Groen van Prinsterer, steeds meer veld. Deze, zelf ambachtsheer van Ursem, en Elout van Soeterwoude, ambachtsheer van Zoeterwoude, waren van oordeel dat afschaffing moeilijk bij maatregel van Algemeen Bestuur zou kunnen geschieden, en deden daarom in 1850 vrijwillig afstand ervan. Aan den koning zonden zij bericht, dat zij bij notariëele acte ondershands afstand hadden gedaan „van alle praerogativen van collatie of andere rechten in kerkelijke beroepingen tot nu toe toegekend of toekomende, en zulks in de innige overtuiging dat die praerogativen strijdig zijn metderegten der gemeenten en de heilige pligten jegens het gezegende Hoofd der Gemeente Jezus Christus, onzen grooten God en Zaligmaker”.
Intusschen bleef het collatierecht voortbestaan. Het voorbeeld van Groen en Elout vond wel af en toe, maar niet algemeen navolging. Bij de Grondwetswijziging van 1922 kwam er echter een einde aan. Het 3de der Additioneele Artikelen luidt: „De heerlijke rechten betreffende voordracht of aanstelling van personen tot openbare of kerkelijke betrekkingen zijn afgeschaft”.