Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Coligny

betekenis & definitie

I. Caspar de Coligny, heer van Chatillon, gesproten uit een der oudste en adellijkste familiën van Frankrijk.

Hij werd als een uiterst knap soldaat spoedig tot hoogeren rang bevorderd en was in 1552 reeds Admiraal. Bij de verovering van St.

Quentin werd hij gevangen genomen. Hij gevoelde veel voor de Reformatie.

Door zijn strenge opvoeding en ernstige natuur werd hij door het Protestantisme aangetrokken. Sinds 1559 behoorde hij tot de belijders der Gereformeerde waarheid.

Tijdens de overheersching van de Guise’s onder Frans II werd hij van het hof verwijderd gehouden. In den religiestrijd stond hij aan de zijde der Hugenoten.

Zijn veldheerstalenten waren de oorzaak, dat hij, die algemeen geacht was, zeer veel ten gunste der Hugenoten kon bewerken. Na den vrede van St.

Germain in 1570 kwam hij weder aan het hof en oefende op Karel IX een invloed, die zijn dood verhaastte.

De Spaansche partij, aan welker spits Catharina de Medicis stond en de doodsvijanden van De Coligny, de Guise’s, trachtten hem eerst door sluipmoord uit den weg te ruimen.

Dat gelukte niet. Toen werd er tegen hem saamgespannen.

Door list en verraad viel hij in den beruchten Bartholomeusnacht als een slachtoffer van een dweepzieke en opgehitste menigte. Schandelijk hield men huis met het lijk van den edelen Franschman.

Zijn hoofd moet naar Rome gezonden zijn. De overblijfselen van zijn lichaam, dat letterlijk geteisterd was door onverlaten, werden door Montmorency in een looden kist voorloopig in diens kasteel bewaard en in 1576 werd dit overschot aan de familie van de Coligny gegeven, toen deze in eere werd hersteld.

Een standbeeld te zijner eere opgericht vindt men in Parijs in de Rue Rivolie. Onze Koningin legde aan den voet van dat standbeeld in het jaar 1912 (2 Juni) een krans neder en sprak daar o.a. deze woorden: „Door dit standbeeld op te richten heeft het dankbare nageslacht zijne (de Coligny’s) nagedachtenis willen huldigen en ik acht mij gelukkig mij daarbij heden te kunnen aansluiten.

Aan den voet van dit monument vereenigd, heffen wij onze harten op tot God en zoeken voor alle dingen de verheerlijking van zijn Naam. Het is mijn levendige wensch, dat een ieder, die Christus als zijn Zaligmaker kent, in dat geloof moge worden versterkt en dat wij allen steeds meer waarachtige getuigen des Heeren mogen zijn”.II. Louise de Coligny werd den 28sten September van het jaar 1555 geboren. Zij was het vierde kind van den beroemden Admiraal van Frankrijk Gaspard (of Caspar) de Coligny en diens gemalin Charlotte de Laval. In 1568 overleed haar vrome moeder. Louise trachtte echter haar vader zooveel mogelijk tot troost te zijn. Zij bezat reeds jong de deugden van haar moeder: beminnelijkheid, algeheele overgave, intelligentie en vroomheid.

In 1571 huwde zij met den Heer De Teligny, een vurigen Hugenoot en beschermeling van Gaspard de Coligny. In het jaar 1572, bij gelegenheid van het huwelijk van Hendrik van Navarre met Marguerite van Valois, was ook Louise te Parijs. Hier maakte zij op den 24sten Augustus 1572 de vreeselijke bloedbruiloft mede, den ontzettenden Bartholomeus-nacht, waarbij haar vader en echtgenoot beiden hun leven lieten. Louise ontkwam. Eerst toog zij naar Savoye, daarna naar Genève, Bern en Bazel. In 1576 is zij te Chatillon, waarop zij kort daarna naar het landgoed van haar overleden man trok, waar zij in stille afzondering leefde.

In 1583 bracht Marnix van St. Aldegonde haar het huwelijksaanzoek van Prins Willem van Oranje over. Op den 12den April 1583 werd het huwelijk in Antwerpen met veel praal en luister gesloten. De populariteit van den Prins was echter in die dagen vooral te Antwerpen geducht aan het tanen. Men verweet hem zijn verdraagzaamheid jegens de Roomschen en zijn sterke Fransch-gezindheid. Dat hij opnieuw aan een Fransche edelvrouwe zijn hand had geschonken deed de maat volloopen.

Toch gaven bij dit huwelijk huiselijke belangen (de Prins was na het overlijden van zijn derde gemalin met zes kleine meisjes achtergebleven) den doorslag. Hoewel Louise de Coligny als ’s Prinsen gemalin op lofwaardige wijze haar nieuwe taak (ook als moeder der kleine meisjes) vervulde, werd Antwerpen voor den Prins en haar al minder een veilig verblijf. De Prins verlegde dan ook zijn domicilie eerst naar Middelburg en kort daarop naar Delft, het centrum van Holland. Den 29sten Januari 1584 werd hier uit het vierde huwelijk van Oranje Frederik Hendrik geboren. Helaas, den 10den Juli 1584 bezweek de Vader des vaderlands door het moordend lood van Balthazar Gerards en blies hij in de armen van zijn getrouwe gemalin Louise den laatsten adem uit. Zoo werd deze ten tweeden male door moordenaars-handen tot weduwe gemaakt.

Alleen in vurig gebed zocht en vond zij ook nu troost. Maar niet alleen bleef Louise de Coligny als weduwe, ze bleef ook als arme weduwe achter. Op aandringen van de Staten van Holland verhuisde ze met haar kinderen naar Leiden. Haar karig inkomen uit Frankrijk hield weldra op te vloeien en de Staten, die het ook niet ruim hadden, toonden zich schriel. Haar finantiëele nood hielp niet mede haar aanzien in de Nederlanden te verhoogen. Te meer eer genoot zij in 1594 in Frankrijk, toen de Fransche koning haar, de dochter van den edelen De Coligny en de weduwe van den geëerden Oranje, met groote plechtigheid en hartelijkheid ontving.

Eenige zonnestraaltjes begonnen sedert over haar somber pad te lichten. De achting, door haar aan het Fransche hof genoten, deed haar aanzien ook hier te lande rijzen. Haar inkomsten in Frankrijk begonnen nu milder te vloeien, waardoor zij haar hofhouding vorstelijk kon inrichten. Haar zoon, Frederik Hendrik, groeide onder Maurits’ leiding voorspoedig op. Al haar stiefdochters deden uitnemende huwelijken. In 1600 werd door haar onvermoeiden ijver de naam van haar zoo beminden vader in Frankrijk openlijk gerehabiliteerd.

De heillooze partij-twisten wierpen echter weer een donkere schaduw op haar levenspad. In hart en nieren feitelijk een Fransche gebleven (ook al begon zij zich langzamerhand aan haar nieuwe vaderland te gewennen), steunde zij krachtig de Fransch-gezinde politiek van Oldenbarnevelt. De hofprediker Wtenbogaert werd haar vaderlijke vriend. Maar zij, de vreemdelinge, vergiste zich in de kracht en de beteekenis van sommige feiten. Ook was de godsdienst haar meer een zaak van gemoed dan van verstand. Tijdens den strijd tusschen Maurits en Oldenbarnevelt, tusschen de Gommaristen en de Arminianen, vermaande zij de hoofden van beide partijen gelijkelijk tot matiging en verzoening.

Toen de felle worsteling was beslist, bleef zij haar overwonnen vrienden trouw. Haar verzoek om gratie voor Oldenbarnevelt werd door Prins Maurits van de hand gewezen. Een openlijke breuk tusschen Maurits en haar werd echter door haar vermeden.

In 1620 reisde zij voor ontspanning naar Frankrijk. In November van dit jaar plotseling door een ernstige ziekte aangegrepen, overleed zij te Fontainebleau als een „ware Christin”. Haar stoffelijk overschot werd in 1621 te Delft aan de zijde van haar gemaal in den grafkelder van de Nieuwe Kerk met vorstelijke statie bijgezet. Haar levensspreuk was: Adregnumtuum veni (tot Uw rijk ben ik gekomen). Zij was een edelvrouwe met een fijnbeschaafde en gevoelige natuur.

< >