Het woord collecte is afgeleid van het latijnsche werkwoord colligere (verzamelen) en duidt in de gewone beteekenis aan het inzamelen der liefdegaven en ook wel het ingezamelde geld.
Het is van de dagen der apostelen af gewoonte geweest liefdegaven te verzamelen door een collecte. Toen de gemeente in Judea door hongersnood gedrukt werd (Hand. 11 : 28—30), heeft Paulus, om in haar nooddruft te voorzien, een collecte georganiseerd (1 Cor. 16 : 1; 2 Cor. 8:6; Rom. 15 : 26). Hij verzocht daartoe dat ieder lid der gemeente op eiken eersten dag der week een zeker bedrag daarvoor zou afzonderen. Tevens was het gewoonte in de oude kerk om bij de liefdesmaaltijden, en ook later toen de liefdesmaaltijden bij het avondmaal niet meer gehouden werden, voor hetgeen voor de avondmaalsviering noodig was, een liefdegave neer te leggen op den disch, terwijl wat overbleef bestemd was voor het onderhoud der kerkedienaars en voor de verzorging der armen.
Hierop rust het gebruik om in de gemeentevergadering liefdegaven aan de opzieners der gemeente ter hand te stellen. Het is opmerkelijk dat de apostel Paulus het aan de gemeente als een plicht voorstelt om niet alleen „het gebrek der heiligen” te vervullen, maar hij voegt er ook bij, dat de dienst dezer barmhartigheid is een offer van dank aan God (2 Cor. 9 : 12). De gedachte door Paulus uitgesproken is dus dat de armen leven van het altaar. De leden der kerk hebben een roeping van Gods wege om van hetgeen God hun geeft af te zonderen voor zijn dienst, opdat zijn huis geen gebrek hebbe en de arme leden van Christus’ lichaam hunne verzorging ontvangen. Het werd dan ook door de gemeente der eerste eeuwen als hare roeping beschouwd op geregelde tijden bij den dienst hare gaven af te zonderen. Later toen de kerk een vaste en invloedrijke plaats in de wereld kreeg, vielen de geregelde offergaven weg, begon de kerk van hare bezittingen en uit de geschenken der rijken te leven, begon men iets verdienstelijks te zien in de offergaven, en viel alle organisatie der liefdegaven weg.
De Reformatie brak met het verkeerde motief der weldadigheid der Middeleeuwen, en stelde weder de weldadigheid, evenals alle goede werken, voor als een vrucht der dankbaarheid, een offer aan God, een weldoen uit liefde. Maar in de praktijk gingen de kerken der Reformatie al te veel steunen op de overheid. De overheid zorgde voor het onderhoud der kerk, of de kerk trok hare inkomsten uit de goederen, die haar ten deel waren gevallen. In de Luthersche kerk werden ook wel gelden voor de armen ingezameld, maar meer om de overheid financieel te steunen, dan om zelf barmhartigheid te oefenen. Bij de Gereformeerden, vooral die de beginselen van Calvijn liefhadden, kwam de dienst der barmhartigheid tot hooger ontwikkeling. En met name in de vrije Gereformeerde kerken, die niet in het bezit zijn van rijke kerkelijke goederen, en die hebben leeren verstaan dat het een eere en een roeping is van Gods wege om den armen een behoorlijk levensonderhoud te verschaffen, is de oefening der liefdadigheid krachtig tot ontwikkeling gekomen.
Calvijn heeft terecht geleerd dat het offeren der liefdegaven (oblations et offrandes) een deel is van den cultus. De Synode van Dordrecht (1574) achtte het uit een practisch oogpunt aan te raden bij de deur te collecteeren, doch liet het in de vrijheid der kerken tijdens den dienst een inzameling te houden. Nog altoos zijn er kerken, zooals die in Zeeland, in Hongarije en elders, die bij het uitgaan collecteeren. Maar als bezwaar hiertegen is terecht ingebracht, dat men daarbij den indruk bekomt, dat het er alleen te doen is om wat geld te verzamelen. En dit is in strijd met de gedachte des Nieuwen Testaments, waar in den Brief aan de Hebreën (13:16) het schenken van liefdegaven beschouwd wordt van uit het oogpunt van een „offerande”.
De Ritualisten trachten deze offeridee tot uitdrukking te brengen door de tijdens den dienst verzamelde gelden te storten in een schaal, die voor het gezicht der gemeente staat en dan door den dienstdoenden geestelijke deze collecte als een offerande der gemeente voor het altaar op te heffen en den Heere te wijden; en straks de geofferde gelden als een gave van den Heere aan de armen uit te deden. In deze plechtige wijze van collecteeren en wijding is een schoone liturgische gedachte opgesloten, doch in de meeste Gereformeerde kerken vreest men voor het Roomsche zuurdeesem daarin verborgen, en legt men liever het gecollecteerde geld in de zakjes neer op een tafel of hangt de collectezakjes voor het oog der gemeente op.
In elk geval behoort de collecte als een deel van den eeredienst te worden beschouwd, gelijk ook de Heidelbergsche Catechismus het rekent tot de viering van den rustdag, om in de vergadering der gemeente „den armen Christelijk^ handreiking te doen”. Bij de gemeente dient het besef te leven, dat zij niet alleen bij het geven hunner aalmoezen aan menschen een dienst bewijzen, maar dat zij den Heere dienen van hunne goederen en dat de behoeftige leden der gemeente uit ’s Heeren hand ontvangen wat zij voor de vervulling van hun nooddruft behoeven. Zooveel mogelijk moet dit ook in de wijze van collecteeren uitkomen. Men kan verschillen over de vraag of tijdens de collecte alleen het orgel wordt bespeeld, of dat de inzameling geschiedt onder het gezang der gemeente, maar het liturgisch besef blijve eischen dat de collecte tijdens den dienst geschiedt.
In vele kerken wordt niet alleen voor de behoeftigen gecollecteerd, maar ook voor de kerk, en wordt bovendien ook nog vaak een extracollecte voor eigen behoeften of voor buiten af gehouden. De reden, dat ook voor de kerk gecollecteerd wordt, is gelegen in de bestaande behoefte. Het is evenwel beter dat hetgeen voor de kerk noodig is door vrijwillige bijdragen wordt bijeengebracht. Het is eisch des Heeren en plicht van de leden der gemeente om wat voor den kerkedienst noodig is bijeen te brengen. Elk lid der gemeente behoort voor het onderhoud van ’s Heeren huis te zorgen even goed als voor zijn eigen huis. Om die reden, al kan het worden goedgekeurd, dat tijdens den dienst ook voor de kerk een inzameling wordt gehouden, de betere weg is, dat elk lid der gemeente zijn aandeel in de kosten van den kerkedienst betaalt, buiten den dienst om.
Het offeren van een gave voor de armen is echter geheel op zijn plaats in den dienst. Daarin moet uitkomen de broederlijke liefde, de liefde tot den Heere, aan wien de leden offeren een gave van lof en dank vooral zijn genadegaven.