Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Coelibaat

betekenis & definitie

is de echteloosheid der geestelijken in de Roomsch-Catholieke kerk. De meening, dat de ongehuwde staat heiliger was dan de gehuwde is zeer oud.

Wij vinden haar reeds in de geschriften van den apostolischen vader pastor Hermas. Het coelibaat is echter door de Apostelen niet ingesteld.

Petrus was gehuwd (Matth. 8:14), ook andere apostelen (1 Cor. 9 : 5, vgl. 1 Tim. 4:3; Tit. 1 : 6). Toen later de meening ingang vond, dat echteloosheid bijzondere waarde had, werd zij langzamerhand aangeprezen en verdedigd o.a. door Cyprianus (Ad Pomponium de virginibus).

Het aangaan van een tweede huwelijk, of het sluiten van een huwelijk na de priesterwijding werd verboden. De derde der apostolische canones sprak uit, dat een bisschop of presbyter of diaken een wettig gehuwde vrouw niet mocht verstooten.

Anders zou hij zelf geëxcommuniceerd worden. Nochtans bleven velen propaganda maken voor het coelibaat.

Op het concilie van Nicea 325 trachtte men een wet door te drijven, waarin bepaald werd, dat bisschoppen, presbyters en diakenen na de wijding geen echtelijke gemeenschap meer mochten oefenen, maar Paphutius, zelve een asceet, verhief daartegen zijn waarschuwende stem en bepleitte, dat het huwelijk eerlijk is onder allen.De Synode van Gangra 360 sprak den vloek uit over ieder, die weigerde het avondmaal uit de hand van een gehuwden priester te ontvangen.

Toen de kerkelijke vergaderingen zoo duidelijk gesproken hadden, kon men moeilijk die uitspraken aan den kant zetten. Op de trullaansche conciliën werd het huwelijk, dat voor de wijding gesloten was, voor geldig verklaard, nl. voor de presbyters en de diakenen, maar de bisschoppen moesten ongehuwd zijn. Daarom werden de bisschoppen gewoonlijk gekozen uit de kloostergeestelijken. De Grieksche kerk heeft zich aan die bepalingen gehouden en de Roomsche kerk moest, toen zij pogingen tot vereeniging met de geünieerde Grieken (Maronieten e.a.) aanwendde, belangrijke concessies op dit gebied doen. In de Westersche kerk ging het met de bepalingen aangaande het coelibaat anders dan in de Oostersche of Grieksche kerk. Siricius sprak in 385 reeds uit, dat de echt der geestelijken slechts op vleescheslust berustte.

Die echt was voor den geestelijken arbeid hinderlijk en zelfs een oorzaak, dat men absolutie kon weigeren of kon afzetten. Bisschoppen, presbyters en diakenen moesten zonder uitzondering ongehuwd zijn, en reeds voltrokken huwelijken moesten verbroken worden. In de 5e eeuw paste men dit ook toe op de subdiakenen. Toch mag niet verzwegen worden, dat deze bepalingen meer bestonden in theorie dan in de practijk. Gregorius Vil (Hildebrand) was de man, die met taaie wilskracht den eischvan het coelibaat doorzette. In 1074 verscherpte hij de bepalingen omtrent het coelibaat.

Niet alleen de ordines maiores, maar ook de ordines minores werden er onder begrepen. Hildebrands ideaal: „een kerk, die los was van de wereld” moest werkelijkheid worden. Een gehuwde priester, die het sacrament durfde bedienen, zoowel als de leek, die het sacrament uit de hand van zulk een geestelijke ontving, werd door den ban getroffen. Het volk begroette die practijk met geestdrift. Al de gemaakte bepalingen werden in den loop der tijden verscherpt. Toch durfden velen omtrent de ordines minores nog niet ten volle doortasten en na Gregorius leest men zelfs nog van priesterkinderen, die onderhouden moesten worden.

Het concilie van Trente maakte de wetten omtrent het coelibaat algemeen geldig. Het Roomsch-Catholieke kerkrecht bepaalt o.m., dat een huwelijk, dat gesloten is na de wijding, ongeldig is. Wanneer een die bekleed is met een lager geestelijk ambt in het huwelijk treedt, dan is dat huwelijk wel geldig, maar de ambtsdrager verliest zijn waardigheid. Reeds gehuwden kunnen wel tot een lager ambt verkozen worden, maar zij moeten de belofte van kuischheid afleggen. Zij komen eerst tot hoogere ambten, als de vrouw de gelofte aflegt, om in een klooster te gaan. De Reformatie brak met de bepalingen omtrent het coelibaat.

Zij zijn volgens de Reformatoren eigenwillige bepalingen, die geen grond vinden in de Heilige Schrift. Wil iemand, die een geestelijk ambt verkiest, en daartoe bevestigd wordt, ongehuwd blijven, dat is zijn eigen zaak, maar de kerk mag het coelibaat niet opleggen. De Oud-Roomsch-Catholieke kerk heeft de coelibaatswetten aan den kant gezet.

< >