De secte der Apostolischen is van Engelschen oorsprong. Zij kenmerkt zich door de verwachting van de spoedige wederkomst Christi, en wil door de vernieuwing van het apostolaat de geloovigen op die komst voorbereiden.
De geweldige beroeringen in het leven der volken door de Fransche Revolutie zoowel als door de heerschappij en den val van Napoleon, hadden de gedachten der geloovigen heengeleid naar wat de Schrift leert aangaande de teekenen der tijden en de toekomst van den Zoon des menschen. Vooral in Engeland waren er, die meenden dat die toekomst niet verre meer kon zijn, en dat bij ’t naderen van de voleinding der eeuwen de Heilige Geest zich weer op gelijke wijze zou openbaren als in de eerste dagen der Nieuw-Testamentische kerk.
Te Albury, een bezitting van den Londenschen bankier Drummond, hielden zij geregeld bijeenkomsten tot onderzoek van de profetische boeken des Ouden Testaments en van de Openbaringen van Johannes. Als goddelijk antwoord op hun bidden en smeeken, als teeken van een, het komen des Heeren voorbereidende uitstorting des Heiligen Geestes, beschouwden de vrienden van Albury extatische verschijnselen, die eerst in Schotland, daarna ook in Londen, in private gebedssamenkomsten en in kerkelijke godsdienstoefeningen optraden, en waarin men het spreken in tongen en het profeteeren van den apostolischen tijd meende terug te vinden.
Onder invloed vooral van den Londenschen predikant Edward Irving, geboren 1792, die van den beginne aan de z.g. Albury-conferenties had deelgenomen, kwam het in 1833, in welk jaar deze om enkele afwijkingen in de leer en om het toelaten van het profeteeren in zijne gemeente, uit zijn ambt was ontzet, tot stichting van de Catholieke Apostolische kerk. (Het is naar hem, dat — ofschoon onder protest van de aanhangers dezer secte — de Apostolischen ook wel Irvingianen worden genoemd.) Men ging hierbij uit van de gedachte, dat Christus aan zijne gemeente oorspronkelijk vier ambten had gegeven, n.l. die, welke in Ef. 4:11 worden genoemd.
De dienst van al deze ambten behoorde bij den normalen toestand der kerk. Daardoor moest de gemeente worden toebereid voor de komst van haren Koning.
De zonden der geloovigen waren echter oorzaak, dat Christus zijn komst uitgesteld en aan zijn kerk het voornaamste der ambten, het apostolaat, alsmede de gave der profetie had ontnomen. Eeuwenlang had de kerk in de vormen van Catholicisme en Protestantisme een kommervol bestaan voortgesleept.
Thans echter, nu de teekenen der tijden de naderende komst van Christus aankondigden, had de Heere op het gebed zijns volks de Geestesgaven der eerste tijden weêr geschonken en opnieuw de vier ambten in het leven geroepen: de apostelen, rechtstreeks door Christus geroepen, en gezonden tot de gansche Christenheid; zij hebben de gemeente te regeeren, en inzonderheid de geloovigen door handoplegging den Heiligen Geest mede te deelen en te verzegelen; de profeten, die het licht ontsteken zoowel over de tegenwoordige en toekomende dingen als over de duistere plaatsen der Heilige Schrift, doch zoo, dat hunne uitspraken steeds door de apostelen moeten worden gekeurd; de evangelisten, die het getuigenis van het „werk des Heeren” in de Christenheid hebben uit te dragen als een genadeboodschap Gods, om daardoor de geloovigen te roepen tot de gemeenschap der kerk; de herders en leeraars, die de „geestelijkheid” vormen van de plaatselijke gemeenten, en weêr onderscheiden worden in den engel of bisschop, het hoofd der gemeente en den zielzorger der priesters, de priesters, die tot een getal van ten hoogste 6 den engel ter zijde staan en krachtens zijn opdracht Woord en sacrament bedienen, en de diakenen (hoogstens 7), die door de gemeente gekozen worden ter ondersteuning der priesters in de zielzorg, voorziening in de nooden der armen, ziekenverpleging enz.
De komst van Christus, welke men aanstaande achtte, is (in onderscheiding van zijn tweede, ten gerichte) zijn eerste komst tot verlossing der zijnen en luidt een tijdperk van duizend jaren in, waarin de geloovigen met Christus zullen heerschen.
Slechts den verzegelden echter (Openb. 7 : 4) valt dit voorrecht ten deel. En aangezien alleen binnen de gemeenschap der Apostolische kerk de verzegeling is, heeft deze de roeping, alle ware kinderen Gods tot die gemeenschap te brengen en te verzegelen.Waren er bij Irvings dood in 1834 nog maar 6 apostelen, in het volgende jaar kwam het twaalftal vol. Dezen zonderden zich nu een jaar in Albury af, om in de eenzaamheid voor hun taak te worden bekwaamd. In 1836 werd aan ieder van hen een deel der wereld ter bearbeiding aangewezen. Ondanks het „getuigenis”, een door hen opgesteld stuk, dat zij deden uitgaan tot den paus en tot de wereldlijke overheden van de gedoopte natiën, en ondanks de reizen, die zij in 1838 ondernamen in de landen van Europa, bleek hun hoop, dat de meerderheid der geloovige Christenen zich bij hun kerkgemeenschap zou aansluiten, ijdel. Wel breidde de secte zich in verschillende landen uit, maar haar aanhangers bleven tot enkele tienduizendtallen beperkt. In 1860 kwam het tot scheuring.
De profetie, waarmede men van den aanvang af opgetreden was, n.l. dat de apostelen niet zouden sterven vóór de eerste komst van Christus, was niet vervuld. De een na den ander werd weggenomen door den dood. Toen van onderscheidene zijden werd aangedrongen op aanvulling van het twaalftal verzetten de nog levende apostelen zich daartegen, bewerende dat, gelijk de Nieuw-Testamentische bedeeling met 12 apostelen was begonnen, er ook aan het einde niet meer dan 12 konden zijn.
Zij, die de gestorven apostelen telkens door nieuwe wilden vervangen, scheidden zich af, en organiseerden zich als de Hersteld Apostolische Zendingsgemeente. In dien naam lag niet de aanduiding, dat de zending het doel van hun afzonderlijk optreden was, maar dat zij hun apostelen als van God gezonden beschouwden. Aan de leer der Catholieke Apostolische kerk bleven zij trouw, maar terwijl bij deze de inrichting van den kerkedienst veel overeenkomst had met die van Rome, keerden zij tot den eenvoud van het Protestantisme terug. Doch ook in dezen kring bleef de eenheid niet lang bewaard. Friedrich Krebs, in 1880 tot apostel geroepen, werd niet lang daarna vanwege door hem verkondigde ketterijen uitgebannen; deze stichtte nu een nieuwe gemeenschap onder den naam van Hersteld Apostolische Zendingsgemeente in de eenigheid der Apostelen, welke naam uitdrukken moet, dat al hun apostelen hun eenheid vinden in den éénen stam-apostel. Ook zij vullen het aantal apostelen voortdurend aan, en beperken dit niet tot 12, maar breiden het uit met zoovelen als zij noodig oordeelen.
In onderscheiding van de beide andere groepen, die een stil bestaan leiden, maakt deze jongste organisatie rusteloos propaganda, en maar al te vaak gelukt het haar, onder den schijn van bizondere vroomheid, eenvoudige zielen in haar strikken te vangen. De volgelingen van Krebs zijn het verst afgeweken van het spoor der Heilige Schrift. Terwijl de beide andere groepen nog in ’t algemeen aan de Heilige Schrift vasthouden, laten zij haar als regel van geloof en leven geheel los. Volgens hen is de Bijbel slechts een kruik, waarin een weinig van het oude manna bewaard is, dat in vroegere tijden de geloovigen voedde. Het Woord, waarbij God thans zijne gemeente doet leven, wordt dagelijks aan zijne apostelen en profeten geopenbaard. Dat, en niet de gebrekkige kennis van Mozes en Paulus, moet de regel zijn voor dezen tijd.
Aan hun apostelen brengen zij bijna goddelijke vereering toe. Zij leeren, dat in die apostelen de vleeschwording des Woords zich voortzet; de Christus zelf is het, die in hen verschijnt. Vandaar kwam het verlangen naar Christus’ wederkomst ook geheel op den achtergrond. Omdat zij in hun apostelen alles bezitten, wat in Christus is, gevoelen zij aan den Christus zelven geen behoefte meer.
In te gaan op elke afwijking, die zich bij de verschillende vormen dezer secte voordoet, is niet noodig. ’t Zij genoeg, de gronddwaling, die zij gemeen hebben, als onschriftuurlijk in ’t licht te stellen. Het Nieuwe Testament leert duidelijk, dat het apostolaat een buitengewoon ambt en een gansch bizondere dienst in Jezus’ gemeente is geweest, welke met den dood der twaalven een einde heeft genomen. Het apostelambt droeg een geheel eenig karakter, dat alle hernieuwing ten eenemale uitsluit. De apostelen zijn aan Christus door den Vader gegeven (Joh. 17 : 6), door Christus zelven geroepen (Joh. 6 : 70; 13 : 18; 15 : 16, 19), en door Hem op allerlei wijze voor hun toekomstige taak voorbereid en bekwaamd. Die taak bestond daarin, dat zij na Jezus’ heengaan, als getuigen moesten optreden (Luc. 24:48; Joh. 15 : 27). Zij waren oor- en ooggetuigen van Jezus’ woorden en werken geweest, zij hadden het Woord des levens met de oogen aanschouwd en met de handen getast (1 Joh. 1 : 1), en hadden nu dit getuigenis aangaande Jezus te brengen aan Israël en aan de geheele wereld (Matth. 28 : 19; Joh. 15 : 27; 17 : 20; Hand. 1:8).
Dit alleen reeds bewijst, dat er na hen geen nieuwe apostelen meer kunnen opstaan. Er is echter meer. Aan de twaalven werd in bizonderen zin de Heilige Geest beloofd en geschonken (Matth. 10 : 20; Joh. 14 : 26; 15 : 26; 16 : 7; 20 : 22). Zakelijk voegt de Heilige Geest aan zijne openbaring niets nieuws toe, wat niet reeds in Christus’ persoon, woord en werk besloten ligt, want Hij neemt alles uit Christus, en maakt de apostelen alleen indachtig, en leidt hen op die wijze in al de waarheid (Joh. 14:26; 16:13,14). Aan dit getuigenis der apostelen is daarom de kerk aller eeuwen gebonden. Er is geen gemeenschap met Christus dan door hun woord (Joh. 17:20), en in dat woord hebben we alles wat ter zaligheid noodig is. Zoowel in hun geschreven als in hun gesproken woord zijn zij getuigen van Christus geweest (Luc. 1 : 2; Joh. 1 :14; 19:35; 20 : 31; 21 : 24; 1 Joh. 1 : 1—4; 1 Petr. 1 :12; 5 : 1; 2 Petr. 1 : 16; Hebr. 2 : 3; Openb. 1:3; 22 : 18, 19), en hun getuigenis is getrouw en waarachtig (Joh. 19 : 35; 3 Joh. vs. 12).