Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Charles Kingsley

betekenis & definitie

Geboren 21 Juni 1819, te Holne in Zuid-Engeland, overleden te Eversley 23 Januari 1875, was de afstammeling van een oud Engelsch geslacht uit Cheshire, de Kingsley’s van Kingsley of King’s Lea in het woud van Delamare, hetwelk gedurende den burgeroorlog zijn trouw aan de zaak van het Parlement herhaaldelijk bloedig heeft moeten bezegelen. Zijn vader, eerst predikant te Holne, aan de Zuidelijke grens van Dartmoor, verwisselde zijn standplaats, ongeveer 1829, met de schilderachtige omgeving van Devonshire.

De vijf of zes jaar, die de dichterlijke knaap met zijn fijn natuurgevoel, zijn levendige verbeelding, zijn liefde voor hetgeen grootsch, indrukwekkend en krachtig is daar doorbracht, hebben ongetwijfeld een belangrijken invloed op de ontwikkeling van zijn gemoed en verbeelding uitgeoefend. Zijn beschrijving van de rotsen van Ciovelly (in zijn roman: Naar het Westen) was volgens eigen verklaring niets anders dan een teruggeven, en in beeld brengen van hetgeen de 15-jarige knaap destijds reeds gevoeld had.

Na onder de leiding van de Rev. Derwent Coleridge de voorbereidende studiën voltooid te hebben, bezocht hij het Kingscollege en het Magdalena-college te Cambridge, en wijdde hij zich in 1842, na eenige aarzeling tusschen de balie en de kerk, aan den geestelijken stand.

Spoedig daarna vestigde Kingsley zich met zijn jeugdige echtgenoote in de predikantswoning te Eversley, en van dien tijd, tot aan zijn dood bleef Eversley zijn werkelijk tehuis: „het bekoorlijkste tehuis, dat God ooit aan een onwaardig mensch kon geven”, zei hij. In 1860 werd hij hoogleeraar in de nieuwere geschiedenis te Cambridge, in 1869 canonicus van Chester, in 1873 van Westminster.

Kingsley behoort tot de merkwaardigste en beroemdste mannen van den kleinen kring, die zich aan de zijde van Maurice geschaard had. Hun met opzet gekozen naam: Christen-socialist, was een getuigenis aan Christen en socialist beiden.

Maar die naam zegt nu heel iets anders dan toen. Men zou ook kunnen spreken van Christelijk-revolutionair.

De revolutionair wete dus, dat Kingsley vóór alles Christen was; en de Christen, dat hij geweldig revolutionair was.

Ds S.

Ulfers beschreef hem als: een groot man; groot als theoloog, al vond de kerk, dat hij het meer met haar eens had kunnen zijn in al de punten van haar leer; groot als professor, al waren er onder de andere professoren droger koppen dan hij; groot als oeconomist, al ging zijn stelsel wat mank, precies zooals alle andere stelsels tot nu toe; groot als letterkundige, al loopen zijn romans niet alle met een goed slot uit; groot als Christen, al hebben velen hem een tijd lang daar niet voor gehouden. In 1861 verscheen hier te lande een geschrift: Christelijke Toespraken van Ch.

Kingsley, voorafgegaan door een woord over sommige vereischten der hedendaagsche prediking van J. H.

Gunning Jr. Laatsgenoemde schreef in 1883: „Kingsley staat, met Chantepie de la Saussaye als twee heerlijke voorbeelden van superioriteit vóór mij; ik ben tegenover hen ellendig”.

En in De Gids van 1888 kondigde hij onder den titel De kritiek der bewondering, een schets aan van Kingsley’s karakter en denkbeelden, met bloemlezing uit zijn geschriften door Dr M. de Vries. In de ChristelijkSociale Studiën van Dr Slotemaker de Bruine wordt meermalen naar Kingsley verwezen.

Evenzoo door Mr P. A.

Diepenhorst in zijn Geschiedenis der Economie. In 1919, honderd jaar na zijn geboorte, werd Kingsley herdacht door Dr P.

Blaauw in Stemmen des Tijds, en door Dr van Gheel Gildemeester in Vragen van den Dag (1920).

< >