Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Catechese

betekenis & definitie

is het ambtelijk onderwijs, dat door den dienaar des Woords gegeven wordt aan de jeugdige leden der kerk met het doel de onmondigen op te kweeken tot mondige leden. Catechetiek biedt de theorie voor de catechese, catechisatie is het instituut, dat tot het geven van genoemd onderwijs dient.

Catechese is afgeleid van een Grieksch woord (y.arrixeco) dat niet, gelijk sommigen vroeger meenden, terugklinken beteekent, maar dat in zijn intransitieve beteekenis vertaald wordt door naar beneden klinken, en in transitieve beteekenis door naar beneden doen klinken, d. i. toespreken, onderwijzen van den katheder af. Catechese beteekent naar het Grieksch mondeling onderwijs; het heeft soms de bijbeteekenis van elementair onderricht, onderwijs in de eerste beginselen.

Ook in de plaatsen waar het woord voorkomt in het Nieuwe Testament (Luc. 1:4; Hand. 18 : 25; 21 : 21 en 24; Rom. 2 : 18; 1 Cor. 14 : 19; Gal. 6 : 6) beteekent het mondeling onderwijzen. Het woord is dus zeer geschikt voor het onderwijs, dat door de kerk aan hare jeugdige leden gegeven wordt.

In de eerste eeuwen werden de heidenen, die door onderwijs voorbereid werden voor het ontvangen van den Christelijken doop, catechumenen genoemd.In den apostolischen tijd was het onderwijs in de heilsleer, dat aan den doop voorafging, vaak heel kort. De stokbewaarder te Filippi werd in den nacht, toen hij bekeerd werd, ook gedoopt. ïn de derde eeuw werd het gewoonte voor heidenen die tot de Christelijke kerk wilden overkomen, den termijn vast te stellen op 2 a 3 jaren. Na eerst in een voorbereidende klasse onderwezen te zijn, werd de catechumeen kort vóór den doop door den bisschop zelf onderricht. De doop werd onder verschillende ceremoniën na de mededeeling van de geloofsbelijdenis en het Onze Vader, meestal in den nacht voor Paschen, bediend. In de week na Paschen ontvingen de nieuwgedoopten onderwijs in de sacramenten. Er bestond een strenge scheiding tusschen de geloovigen en de catechumenen. De laatsten mochten b.v. bij de viering van het heilig avondmaal niet tegenwoordig zijn.

De kerk breidde zich in de eerste eeuwen uit door proselieten, en door jonge kerkleden die geboren werden uit Christen-ouders. Deze kinderen werden, omdat ze kinderen desVerbonds waren, gedoopt.

De groote fout van de Oude kerk ten opzichte van de catechese is geweest, dat zij het proselietencatechumenaat vereenzelvigd heeft met het kindercatechumenaat. Het kindercatechumenaat had zich op een eigen wijze moeten ontwikkelen, en zijn grondslag en uitgangspunt moeten nemen in den doop. In den weg van onderwijs hadden de jeugdige leden opgevoed moeten worden tot zelfstandige en volwassene kerkleden om alzoo heengeleid te worden naar het avondmaal. Er is onderscheid tusschen proselietencatechumenaat en kindercatechumenaat, het eerste werkt heen naar den doop, het tweede onderstelt den doop. Dit onderscheid is door de Oude kerk niet helder ingezien en tot een zelfstandige ontwikkeling van het kindercatechumenaat is het niet gekomen. Proselieten- en kindercatechumenaat werden vereenzelvigd, hetzelfde ceremonieel dat bij het proselietencatechumenaat en den proselietendoop dienst deed werd, naar de omstandigheden eenigszins gewijzigd, toegepast op het kindercatechumenaat, (de geloofsbelijdenis bv. werd in plaats van door den catechumeen door de peten opgezegd).

Het grootste gedeelte van het ritueel, dat thans in de Roomsche kerk nog gebruikelijk is bij den kinderdoop, is te verklaren uit de ceremoniën van den proselietendoop. Hiermee staat ook in verband de kindercommunie, nl. dat het heilig avondmaal ook aan kleine kinderen werd uitgereikt. Nu hield voor den proseliet het onderwijs bij den doop op; toegepast op de kinderen, volgde daaruit, dat ook bij hen het onderwijs bij den doop werd beëindigd, d. i. dat er geen onderwijs werd gegeven. De oude kerk rekende het niet tot haar plicht de kinderen te onderwijzen, maar liet dit over aan ouders en peten.

In de Middeleeuwen daalde het peil van het proselietencatechumenaat aanmerkelijk; gemakkelijk werd een heiden doopcandidaat. Vooral wanneer, zooals Karel de Groote met de Saksers deed, de heidenen gedwongen werden zich te laten doopen, kwam er van het onderwijs heelemaal niets terecht. Ook bij het kindercatechumenaat stond in de Middeleeuwen het onderwijs op lagen trap. De peten moesten het Credo en het Onze Vader aan de kinderen leeren, op de scholen werd eenig onderwijs gegeven, in de biecht werd onderzoek gedaan naar de zeven hoofdzonden en werden voorschriften meegedeeld in betrekking tot het zedelijk leven. Sedert de dertiende eeuw vormen de geloofsbelijdenis, het gebed en de wet den hoofdinhoud van het onderwijs aan de jeugdigen. Het instituut van kerkelijke catechisatie is nog onbekend.

Men stelde zich over het algemeen tevreden met van buiten leeren, van een geestelijke assimilatie was bij de massa geen sprake. Tot zelfstandigheid kwam het kerklid niet. Trouwens ook in dezen tijd, nu het onderwijs van de zijde der kerk bij Rome zooveel is verbeterd, is het doel der catechese niet de kerkleden op te voeden tot zelfstandigheid en mondigheid. Rome houdt zijn leden onmondig en afhankelijk van de ambtsdragers. Bij sommige reformatorische stroomingen die aan Luther voorafgingen, was het godsdienstonderwijs in eere. Waldenzen, Hussieten en Boheemsche broeders onderwezen hun kinderen in de geloofsleer.

De Waldenzen lieten hun kinderen groote gedeelten van de Heilige Schrift van buiten leeren. Zij zijn de eersten geweest die speciaal catechetische geschriften voor de jeugd hebben vervaardigd. Wiclif gaf zijn Pauper rusticus, Huss bood een verklaring van geloofsbelijdenis, wet en gebed des Heeren. Kort na zijn dood werd de eerste Hussietische Catechismus opgesteld. In 1502 verscheen de eerste Catechismus van de Boheemsche broeders.

De Reformatie heeft ook op het gebied der catechese tegen Rome positie gekozen. De Reformatoren stelden als doel van de catechese het mondig zijn der kerkleden, zagen het verband in tusschen doop en avondmaal en legden er nadruk op dat het niet voldoende is wanneer de stukken der leer van buiten geleerd werden maar dat ze ook moeten worden verstaan en begrepen en met het hart aanvaard. In 1529 liet Luther zijn grooten en zijn kleinen Catechismus verschijnen (G. Buchwald, Die Entstehung der Katechismen Luthers und die Grundlagen des grossen Katechismus, 1894).

Naast die van Luther verschenen nog andere catechismi, doch die van Luther heeft zich op de eerste plaats kunnen handhaven, is zelfs in 1580 in het Konkordienbuch opgenomen en aldus symbool van de Luthersche kerk geworden. In de zestiende eeuw zijn in de Luthersche kerken uitnemende voorschriften voor de catechese gegeven, maar in de practijk kwam er weinig van terecht. Vele predikanten lieten het preeken over den catechismus na en achtten zich te hoog om onderwijs aan de jeugd te geven. Onder invloed van Rome werd de confirmatie ingevoerd. De confirmatie is een kerkelijke plechtigheid waardoor de jonge menschen na gehouden onderzoek in den kring der mondige kerkleden worden opgenomen en tot het heilig avondmaal toegelaten. Door sommigen werd de confirmatie zelfs als een soort derde sacrament opgevat.

Bij de Piëtisten kwam de catechisatie weer in eere. Zij lieten de kinderen veel teksten uit de Heilige Schrift leeren en namen ook de Bijbelsche geschiedenis onder de leerstof op. In de achttiende eeuw heeft het Rationalisme zijn invloed op de catechese doen uitgaan, er werden nieuwe leerboekjes opgesteld, de Socratische methode werd ingevoerd, de inhoud van het onderwijs bestond uit moraal, de confirmatie werd een plechtige aanneming als nieuw lid van de religieuze gemeenschap. In de negentiende eeuw was er een opleving op godsdienstig gebied waar te nemen, men keerde tot de catechismi van Luther terug, verwierp de Socratische methode en sprak weer van zonde en genade. Toch is, ondanks deze wederopleving van het godsdienstig bewustzijn, de toestand in de Luthersche kerk niet rooskleurig. Voor zoover nog godsdienstonderwijs op de school gegeven wordt, is dit van den geest der critiek doortrokken.

De Zondagsschool is nog een voorname factor in de religieuze opvoeding. De kerkelijke catechese duurt zeer kort. Na enkele weken van den predikant onderwijs genoten te hebben worden de jonge menschen op 14 & 15 jarigen leeftijd geconfirmeerd. Na de confirmatie wordt vanwege de kerk geen onderwijs meer gegeven. Hoe de toestanden in Duitschland op kerkelijk gebied na de revolutie van 1918 zich zullen ontwikkelen, is thans niet te zeggen.

In de Gereformeerde kerk heeft ook op catechetisch gebied Calvijn de leiding. Hij verwierp het vormsel en bepaalde dat de kinderen door de predikanten zouden onderwezen worden in de leer des heils, daarna publiek belijdenis van hun geloof afleggen, en toegelaten worden tot het avondmaal. Den ouders werd op het hart gedrukt hun kinderen trouw naar de catechisatie te zenden. Calvijn stelde een catechismus op, die in 1542 verscheen en voor vele andere tot model gediend heeft. Calvijn’s catechismus heeft vijf hoofdstukken : het geloof, de wet, het gebed, het Woord Gods en de sacramenten. In Nederland werd naast den catechismus van Genève vooral de Heidelberger gebruikt.

De schoolmeesters moesten op de scholen den catechismus onderwijzen. De taak der predikanten was op dat onderwijs toe te zien. De Nationale Synode van Dordrecht 1618 heeft in de 14e, 15e en 17e zitting over den catechismus en de catechese gehandeld (Zie H. Kaajan, Pro-Acta, bl. 153 v.v.). De Synode onderscheidt

1. de huiscatechisatie door de ouders, die met hun kinderen gedeelten van de Heilige Schrift moesten lezen, teksten van buiten laten leeren, de Catechismuspreek repeteeren, enz.;
2. de schoolcatechisatie. De schoolmeesters moesten onderwijzen in den catechismus. Het toezicht op dit onderwijs in de religie moest uitgeoefend door de predikanten, die vergezeld van een ouderling of zoo noodig van een magistraatspersoon den ijver der schoolmeesters moesten aanvuren;
3. de kerkcatechisatie door den predikant, die geregeld over den catechismus moest preeken, en op zulk een wijze, dat de jeugdigen het konden vatten. De ouderen, die niet op school gingen of weinig hadden geleerd, moesten door den predikant alle week onderwezen worden. Zij die zich ten avondmaal wilden begeven zouden drie of vier weken van te voren naarstig onderzocht worden om beter rekenschap van hun geloof te kunnen afleggen.

Sedert de Dordtsche Synode heeft de Gereformeerde kerk een belangrijke schrede voorwaarts gedaan. Langzamerhand kwam men tot het inzicht dat er onderscheid is tusschen catechismuspreek en catechese, tusschen de onderwijzing uit den catechismus in de bediening des Woords en het onderwijs dat aan de jeugdigen gegeven wordt. Niet alleen is er verhelderd principieel inzicht maar, terwijl in de 17e eeuw veel predikanten ten opzichte van de catechisatie „suymachtig” waren, is er in de 19e eeuw een verandering ten goede gekomen. Er wordt door vele dienaren des Woords, dank zij het ontwaakt besef van hun paedagogische roeping jegens de lammeren der kudde, trouw gecatechiseerd. Op het gebied van de catechetiek zijn in de laatste jaren ten onzent weinig geschriften verschenen. Genoemd kunnen worden: P.

Biesterveld, Het karakter der catechese, 1900; H. Meulenbelt, Onze Catechese2, 1913; T. Hoekstra, Psychologie en Catechese, 1916; A. van Veldhuizen, Catechetiek, 1925.

Het doel van de catechese is het onmondig kerklid door middel van onderwijs op te kweeken tot mondig lid der gemeente des Heeren. Als kind des verbonds geboren, heeft het den doop ontvangen. De doop is uitgangspunt van heel de opvoeding, en van alle onderwijs. Het jonge kerklid moet geleid worden van het eerste tot het tweede sacrament, het moet persoonlijk den Heere Christus als zijn koning leeren erkennen, en in staat zijn zichzelf te beproeven met het oog op het heilig avondmaal. De kerk is geroepen die verbinding tusschen het eerste en tweede sacrament tot stand te brengen, en door middel van onderwijs de jeugdigen te doen komen tot openbare belijdenis van het geloof, opdat zij na de belijdenis toegang verkrijgen tot het avondmaal. Het onderwijs op de catechisatie is dus van religieusen aard en heeft een religieus doel.

Onder inroeping van de werking des Heiligen Geestes moet het jonge kerklid daartoe geleid worden, dat het in zijn eigen geestelijke ervaring de drie stukken van den Catechismus, nl. ellende, verlossing en dankbaarheid, persoonlijk leert kennen. Er wordt onderwijs gegeven in de school, waar de Christelijke religie leervak is ; zal het kind als volwassen lid der maatschappij kunnen optreden, dan moet het ook door het vak der religie opgevoed worden tot een goed burger. Voorts hebben de ouders een taak in de religieuze opvoeding; zij moeten de loffelijkheden des Heeren vermelden aan de kinderen (Deut. 4 : 9; Ps. 78 : 2—7) en hun kinderen opvoeden in de vreeze en vermaning des Heeren (Ef. 6 : 4). In bizonderen zin is het de taak der kerk het zaad des verbonds religieus op te voeden. Er moet een band gelegd worden tusschen het nageslacht en het voorgeslacht; zij, die in de kerk geboren worden, moeten ingeleid worden in de schatten van geestelijke kennis die de kerk heeft verzameld, zij moeten de taal der Heilige Schrift en de taal der kerk leeren verstaan. De kerk heeft er ten hoogste belang bij dat zij zelf de aansluiting tot stand brengt tusschen het verleden en het heden.

De Heere zelf heeft aan Zijn kerk opgedragen de lammeren der kudde te weiden (Joh. 21 : 15). Zoo is de kerk dus geroepen door haar ambtelijke organen voor onderwijs en opvoeding van de Christelijke jeugd in de religie te zorgen. De ambtsdrager, daarvoor aangewezen, is de ouderling die arbeidt in de leer, n.l. de dienaar des Woords.

Het object der catechese is het jeugdige kerklid van het tiende tot het één en twintigste jaar. Op negenjarigen leeftijd is het kind in staat zelfstandig een eenvoudige les te leeren, en heeft het reeds zoo veel kennis, dat het ’t onderwijs op de catechisatie gemakkelijk kan opnemen. Er is wel eens bezwaar gemaakt tegen kindercatechisatie, omdat dan slechts gerepeteerd zou worden wat op de Christelijke school wordt geleerd. Maar daartegen zij opgemerkt:

1°. het onderwijs door den dienaar des Woords wordt, daar hij de religieuze opvoeding op ’t oog heeft, uit een ander gezichtspunt gegeven; hij zal de Bijbelsche geschiedenis vertellen als heilsgeschiedenis en laten zien dat in de heilsfeiten zich de wil Gods tot onze redding in Jezus Christus openbaart.
2°. Het onderwijs draagt een opvoedend karakter, en vooral op dezen leeftijd kan er zooveel invloed ten goede van den dienaar des Woords uitgaan. Het kind is nog niet critisch en leunt op gezag. Op de kindercatechisatie kan gemakkelijk de band van vertrouwen tusschen leeraar en leerling worden gelegd. Tracht men dit eerst op de volgende catechisatie, d. i. bij jonge menschen in de puberteitsjaren te doen, dan is het in vele gevallen te laat.

De twintigjarige leeftijd kan, in doorsnee genomen, als de grens naar boven voor de catechisatie worden gesteld. Sommige Gereformeerden wilden die grens lager stellen. Calvijn liet jonge menschen op hun 15e jaar tot het avondmaal toe, è Lasco was van hetzelfde gevoelen, en in onderscheidene landen is de practijk nog zoo. Hiertegen zijn echter gewichtige bezwaren aan te voeren. Ten eerste kan op zoo jeugdigen leeftijd de kennis van de heilswaarheid slechts zeer gering zijn, diepere stukken der leer kunnen niet behandeld, omdat ze niet worden geabsorbeerd. Het abstraheerend, begrippenvormend vermogen is nog weinig actief.

Ten tweede doorleven onderscheidene menschen op den leeftijd tusschen 16 en 20 jaar een crisis. Daaruit blijkt dat zij geestelijk nog niet volgroeid en nog niet mondig zijn. Gewenscht is het, dat zij onder goede leiding van den dienaar des Woords door de crisis worden heen geholpen. Juist dan kunnen zij de leiding van een geestelijken vader niet ontberen. Ten derde komt de jonge mensch aan het einde van deze periode, op circa twintigjarigen leeftijd tot zelfstandigheid, hij voelt zich als een eigen persoon en leert op eigen beenen staan. Zoowel in het natuurlijke als in het geestelijke.

Het pure autoriteitsgeloof begint plaats te maken voor persoonlijk geloof. Om deze redenen moet als leeftijdsgrens voor den catechisant ongeveer de twintigjarige leeftijd worden vastgesteld.

De stof voor de catechese is in de eerste plaats de Heilige Schrift, voorts de belijdenisschriften, de geschiedenis der kerk, hoofdzaken van kerkrecht, liturgie en zending.

Wat de méthode betreft, naar psychologische gegevens verdient het de voorkeur den leergang aldus in te richten dat de eerste catechisatie leerlingen van het tiende tot het dertiende a veertiende jaar opneemt; onderwijsstof is de heilsgeschiedenis. De tweede catechisatie is voor leerlingen van het veertiende tot het zeventiende jaar; onderwijsstof is de catechismus in verband met de heilsgeschiedenis. De derde catechisatie voor leerlingen van het zeventiende tot het één en twintigste jaar; onderwijsstof is de catechismus in verband met de Nederlandsche geloofsbelijdenis en de Dordtsche leerregels. (Door de Generale Synode van de Gereformeerde kerken in Nederland vergaderd te Utrecht 1923 is een commissie benoemd aan wie opgedragen is een Leerboek voor de catechisatie te ontwerpen). Er moeten, behalve voor de kinderen, afzonderlijke catechisaties voor mannelijke en vrouwelijke leerlingen gehouden worden. Uit religieus-psychologisch oogpunt is coëducatie niet wenschelijk. Ten opzichte van den leervorm wordt onderscheiden tusschen de acroamatische en de erotematische methode.

De acroamatische is die methode waarbij de leerlingen hooren naar de voordracht van den leermeester. Bij de erotematische methode wordt de stof ontwikkeld in den vorm van een vraaggesprek tusschen leermeester en leerling. De acroamatische methode heeft de oudste brieven, eerst in lateren tijd is de erotematische als de eenig goede voorgedragen. Het Rationalisme in de 18e eeuw meende dat de mensch door zijn rede alle waarheid in kiem bezat. Het was de roeping van den onderwijzer die slapende kennis wakker te maken, het kind tot bewustzijn te brengen van hetgeen het reeds had. Daartoe diende de vraagmethode.

Zoo er goed en systematisch gevraagd werd, kon uit de menschelijke rede alle kennis worden afgeleid. De Christelijke kerk moet deze uit het Rationalisme geboren methode verwerpen.

De catechese, die ambtelijke onderwijzing is en met gezag tot de leerlingen komt, kiest eo ipso voor de acroamatische methode. De heilswaarheid is op bizondere wijze geopenbaard, komt van buiten tot ons, en is nooit uit ons bewustzijn af te leiden. Wordt dus principieel voor de doceermethode gekozen, de catecheet maakt tevens gebruik van erotematiek en stelt vragen b.v. om te weten te komen of de opgegeven les gememoriseerd is, of nog in het geheugen zit wat op vorige lessen is behandeld, of de leerlingen begrepen hebben wat pas voorgedragen is, of de leerlingen opmerkzaam zijn, enz. Soms kan een vraag gesteld worden met een paranetisch doel, om te bemoedigen of ook te beschamen.

Wat de inrichting van de catechisatie betreft, zij er nog op gewezen, dat, zal het onderwijs vruchtbaar zijn, op één catechisatie niet meer dan 25 à 30 leerlingen moeten gaan. Dit is noodig zal de orde gehandhaafd kunnen worden, zal er niet veel tijd met overhooren voorbijgaan, en zal de catecheet ieder zijner leerlingen naar zijn individualiteit leeren kennen en behandelen.

< >