Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Casuïstiek

betekenis & definitie

God gaf ons de zedewet als een richtsnoer voor ons handelen. Hoezeer nu echter ook van de tien geboden geldt, dat zij doorzichtig zijn en hoezeer het inzicht in Gods wet door de verklaring der geboden in de prediking en in geschriften steeds meer verhelderd is, toch doen zich in het leven wel eens gevallen voor, waarin een Christen niet recht weet, hoe hij handelen moet.

Gevallen dus op zedelijk gebied, waarin de behoefte aan voorlichting zich gevoelen doet. Zoo is in de Christelijke kerk geleidelijk gerijpt de Casuïstiek d. i. de wetenschap van de casus (gevallen) nl. der consciëntie, of m. a. w. de kunst, om in speciale gevallen, waarin ons niet recht klaar is wat we te doen hebben, voorlichting te geven.

In de middeleeuwen werden deze gevallen door kerkleeraars als Raimundus è Pennaforti en Angelus de Clavasio uiteraard behandeld in verband met de biecht en de boetedoening. Allengs is echter deze Casuïstiek ontaard door al te scholastieke onderscheiding en het vervallen in allerlei spitsvondigheden.

Aanvankelijk werkte ook op dit punt de Reformatie gunstig in op de Roomsche praktijk. Maar de Jezuietische Casuïstiek (Molina, Suarez, Liguori, Gury) met haar leer: le. van de waarschijnlijkheid der handelingen (probabilisme), 2e. van het richten van het doel, 3e. van het gebruik van dubbelzinnige woorden (amfibolie) en van het eestelijk voorbehoud (reservatio mentalis) werkte weer hoogst schadelijk.

Reactie bleef dan ook niet uit en nimmer mogen kortweg de termen „Jezuietische moraal” en „Roomsche moraal” als woorden van volkomen gelijke beteekenis gebruikt worden. Het laat zich verstaan, dat de Hervormers van de Casuïstiek aanvankelijk niet wilden weten.

Maar de kerken der Reformatie konden op dit standpunt niet blijven staan. De behoefte aan raad in speciale conscientiegevallen sprak daartoe te sterk.

De Engelsche theoloog Perkens (ook aan de Nederlandsche Gereformeerden wel bekend) wierp zich dan ook op de Casuïstiek en publiceerde zijn Casus Conscientiae.

Hem volgden Amesius, van wiens hand het veel gebruikte boek Van de Consciëntie en haar regt of gevallen (in 1896 door Geesink opnieuw uitgegeven met een belangrijke Voorrede), Voetius en (in Duitschland) Alsted en (in Zwitserland) Pictet.

Luthersche theologen als Balduin, J. A.

Osiander, Deneken, Danhauer en Spener deden eveneens. En wanneer slechts tegen het misbruik wordt gewaakt, dan is tegen zulk een voorlichting op ethisch terrein ook in ’t geheel geen bezwaar. (Men zie verder Amesius, ed.

Geesink, boek II, hfdst. I Van een geval der Consciëntie en des Menschen Staat in ’t gemeyn (blz. 37/39)).

< >