William Ames werd in het jaar 1576 te Ipswich in Suffolk geboren, als de zoon van Puriteinsche ouders. Hij bezocht deLatijnsche school van zijn vaderstad.
Reeds vroeg verloor hij zijn ouders en werd hij in huis genomen door zijn oom Mr. Robert Snelling te Boxford, ook een volbloed Puritein.
Ongeveer 1594 werd hij naar de Universiteit te Cambridge gezonden, waar hij de lessen volgde van William Perkins, die een blijvenden invloed op hem uitoefende. Straks werd hij zelf „fellow” van Christ College.
Als zoodanig liet hij zich heftig uit tegen alle plechtgewaden en ceremoniën in de kerk; ook getuigde hij sterk tegen kaart- en dobbelspel en de ontheiliging van den Zondag. In ongenade gevallen, moest hij ontslag nemen uit zijn ambt en zelfs vluchten naar Holland (1610).
Door een Puriteinsch edelman, Sir Horace Vere, naar ’s-Gravenhage ontboden, kreeg hij hier een aanstelling bij het Engelsche leger. Ook bond hij in geschriften den strijd met de Remonstranten aan.
Maar in Engeland zat men middelerwijl niet stil en de hofinvloed deed Ames zijn post te ’s-Gravenhage verliezen. Op voorspraak van machtige begunstigers kreeg hij echter een aanstelling van de Staten-Generaal, waarbij hem tegen een salaris van 4 gulden daags werd opgedragen, op de Dordtsche Synode de broeders (inzonderheid den praeses Bogerman) als privatus auditor (hoorder) „met zijn rade bij te staan”.
Gretig aanvaardde Amesius ongetwijfeld deze taak.
Hoewel achter de schermen gehouden, kon hij niettemin grooten invloed uitoefenen.
Ook de Engelsche prelaten, ter Synode gedelegeerd, schenen hem nu niet ongenegen. Zelfs met den Engelschen gezant Sir Dudley Carleton stond hij in rapport.
In de twistzaak van den Franeker hoogleeraar Maccovius koos hij diens partij. Ongetwijfeld was Amesius’ verdienste op de Dordtsche Synode groot.
De kerken zouden dan ook geen moeite sparen om hem in Leiden een professoralen zetel te bezorgen, maar de Engelsche tegenstanders waren machtiger dan zijn vrienden: Amesius bleef in hun oog een rebel, een ongehoorzame zoon der Engelsche moederkerk. Gelukkig was men in Franeker minder beschroomd en werd hij aldaar tot hoogleeraar benoemd.
Ook nu zat Sir Carleton niet stil, maar ’t was te laat. Den 7den Mei 1622 hield Amesius zijn inaugureele oratie.
Ook als hoogleeraar muntte hij uit. Door zijn onderwijs, vroomheid en onberispelijken wandel was hij een sieraad der Franeker school.
Met Maccovius kon hij ’t echter niet vinden.
Zijn tweede vrouw (een Engelsche dame) gevoelde zich te Franeker niet thuis.
In 1632 aanvaardde hij de benoeming als tweede predikant bij de Engelsche gemeente te Rotterdam. Ook rijpte bij hem het plan om naar New-England (Amerika) over te steken.
In October 1633 blies hij echter te Rotterdam den laatsten adem uit. Zóó aangrijpend was zijn sterfbed, dat een Roomsche medicus, die hem verpleegde, met verbazing moest uitroepen: „Sterven zóó de Gereformeerden ?” Amesius vertoonde in zijn Gereformeerd-zijn een eigenaardigen trek.
Hij was ietwat independentistisch. Als ethicus had hij groote verdiensten.
Zijn „boeken over het geweten” hebben nog waarde. De Godgeleerdheid omschreef hij als de wetenschap om Gode te leven.
Vooral over de sabbathskwestie en het kansspel heeft hij geschreven.Zie over hem: Dr. H. Visscher, Guilielmus Amesius, zijn leven en werken, Haarlem 1894.