Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Braden

betekenis & definitie

(Exod. 12 : 18 v.; 1 Sam. 2 : 15; Jes. 44 : 16; Luc. 24 : 42), de meest gewone wijze van toebereiding van vleesch in latere tijden. In de oudste tijden kookte men alleen.

Vleesch werd over ’t algemeen zeldzaam gegeten. Alleen op feestdagen en het kwam ook op de tafel des konings voor (1 Kon. 5 : 3).

Later, toen er meer weelde in Israël kwam, werd er ook meer vleesch genuttigd (Am. 6 : 4). Het werd dan gebraden aan het spit, of gekookt (1 Sam. 2 : 13) en met een saus (Richt. 6 : 19).

Het vleesch werd in kleine stukken gesneden, aan houten of ijzeren spitten van een voet lengte gestoken, met geurige uien gekruid, met zout bestrooid en op een zacht kolenvuur gebraden.Gevogelte, ook lammeren en geiten werden, nadat men er de ingewanden had uitgehaald, geheel op het vuur gebraden, de laatste bij de voorpooten in de breedte doorgestoken (gekruist) — op deze wijze inzonderheid het paaschlam. Het meest algemeene gebraad waren sprinkhanen, die nadat men hun de pooten en vleugels uitgetrokken had, op een rij aan een houten spit gestoken en boven het vuur gehouden werden, ook gedroogd, gemalen en tot brood gebakken of in darmen even als worst gekneed en aan schijven gesneden gegeten werden.

< >