Pius IX was in 1903 den begaafden paus Leo XIII opgevolgd. Deze paus was een zeer religieus man.
Hij stamde af uit een boerenfamilie. Schitterende geleerdheid bezat hij niet.
Hij moet behalve de Italiaansche taal alleen de Latijnsche gekend hebben. Omdat hij alleen een oog en hart had voor de belangen der Roomsch-Catholieke kerk, is het te verstaan, dat hij met een bijzonderen ijver bezield was voor hare belangen en dat hij het Protestantisme als een verderfelijk kwaad beschouwde.
Geen wonder, dat hij zich bijzonder aangetrokken gevoelde door Borromeus en hij gaf dan ook op 6 Mei 1910 een Borromeus-Encycliek uit, welke de geheele Protestantsche wereld in beroering bracht. Er sprak een echte Ultramontaansche geest uit.
In deze Encycliek sprak Pius X zeer smalend over de Reformatoren. Hij tastte hun karakter aan.
Zij werden genoemd: vijanden van het kruis van Christus, aardschgezinden, wier God de buik was (inimici Crucis Christi …. qui terrena sapiunt…. quorum Deus ventus erat). De paus schreef aan het optreden der Reformatoren toe de ondergang van het geloof en der zeden, ja zelfs de twisten en oorlogen, welke de krachten van Europa uitgeput hadden en niet het minst den afval en den revolutiegeest onzer dagen.Niet alleen de Reformatoren werden beschuldigd van allerlei kwaad, maar ook de vorsten, die Reformatorisch gezind geweest zijn.
Diep was in de Protestantsche landen de verontwaardiging over deze Encycliek. In Duitschland werd heftig geprotesteerd en men eischte, dat deze Encycliek van de kansels niet afgelezen zou worden. De paus verklaarde, dat hij de Protestantsche volken en vorsten niet had willen beleedigen, maar de beschuldigingen aan het adres der Reformatoren herriep hij niet.
Ook in Nederland was de verontwaardiging groot. Verschillende openbare bijeenkomsten werden gehouden, waarin geprotesteerd werd tegen de Encycliek. Het was een Da capo in het klein van de Aprilbeweging. De regeering des lands bemoeide zich zelfs met de zaak en de paus liet aan de Koningin weten, dat hij geenszins bedoeld had de vorsten uit het huis van Oranje, of de voorouders der niet-Catholieke onderdanen van Hare Majesteit, doch de paus nam ook in zijn schrijven aan de Koningin zijn beschuldiging tegen de Reformatoren niet terug, en welke vorsten hij dan toch eigenlijk bedoeld had, bleef in het duister. De zaak der Roomsch-Catholieke kerk werd door deze Encycliek niet bijzonder gediend.