of Berseba, dit is volgens Gen. 21 : 30 put der eedzwering, omdat Abraham en Abimelech bij haar gezworen hadden, gelijk ook later Izaak met den koning der Filistijnen (26 : 31—33). Hier aan de grensplaats vierde Jacob toen hij naar Egypte toog, zijn afscheid van het heilige land.
Na zijn verovering werd de stad ’t eerst aan den stam van Juda (1 Joz. 15 : 28; 2 Sam. 24 : 7), later aan dien van Simeon toegekend (1 Joz. 19 : 2 ; 1 Kron. 4 : 28). Voortaan beteekent Dan en Berseba het Noordelijk en Zuidelijk einde van Palestina (Richt. 20 : 1; 2 Sam. 17 : 11; 1 Kron. 22 : 2; 2 Kron. 30:5); gelijk zich later het koninkrijk van Juda van Berseba tot aan het gebergte van Efraïm (2 Kron. 19 : 4), of van Geba tot Berseba (2 Kon. 23 : 8) uitstrekte.
Berseba was de rechtplaats der zonen van Samuël (1 Sam. 8 : 2), voorbij Berseba betrad Elia den weg naar den Horeb (1 Kon. 19:3), ten tijde van Amos door valschen godsdienst (5 : 5; 8 : 14) berucht, door Nehemia ook hersteld (Neh. 11 : 27).In het Nieuwe Testament is Beërseba niet genoemd; eerst in de vierde eeuw wordt het genoemd als een groot dorp met Romeinsch garnizoen en zetel van een bisschop, onder den naam Birosaba. In de middeneeuwen was het onbekend en werd het door de kruisvaarders veel meer Noordelijk gezocht, in het tegenwoordig Beit Jibrin tusschen Hebron en Askalon. Eerst de reiziger Robinson heeft het denkelijk teruggevonden, in twee waterputten, die in de diepe bedding van een winterrivier Wady es Seba en nog altijd Bin es Seba worden genoemd. Zij zijn rond en zeer sterk gemetseld, beide meer dan 40 voet diep, de grootere 12'/2, de kleinere 5 voet in diameter, en geven rijkelijk het heerlijkste water. Daarnaast zijn steenen waterbakken voor de op de heuvelen grazende kudden. Want hier eindigt de woestijn met zijn kale rotsen en zandige vlakten.
Zacht opgaande heuvels, daar tusschen groote valleivlakten met groene velden en olijfboomen, geven den van den Sinaï komenden reiziger te kennen dat hij in het land is gekomen, waar melk en honig vloeien. Deze vlakten, tusschen het bevolkte gebergte van Juda en de dorre woestenij, waren in ’t bijzonder geschikt tot verblijfplaatsen voor de aartsvaders met hun talrijke kudden.