Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Baan

betekenis & definitie

I. In den eigenlijken zin een gebaande weg, eigenlijk volgens den grondtekst (Jes. 11 : 16; 19 : 23; 35 : 8) een opgeworpen weg, een uitdrukking, die anders ook als straat wordt vertaald (1 Sam. 6 : 12e.a.) en waaruit blijkt, dat het wel niet geheel aan kunstwegen met opgehoopte diepten en geslechte hoogten (Jes. 40 : 3 v.; 57 : 14; 62 : 10) in Palestina zal ontbroken hebben, al mogen zij dan ook niet als in Indië en Egypte zulk een uitgebreidheid hebben gehad.

In Jes. 19 : 23 word een vriendschappelijk verkeer tusschen de vijandelijke Assyriërs en Egyptenaren voorspeld; zij zullen door een baan zijn verbonden. Jes. 30 : 11, „maakt u van de baan”, d. i. gaat uit den weg!, verschoont ons met uw prediken! Zoo spreekt het ongeloovige volk tot de profeten.II. Zinnebeeldig wordt baan van den weg gebruikt:

1. waarop God tot ons komt (Jes. 40:3);
2. waarop wij God nawandelen (effen baan) (Job 23 : 11 ; Ps. 27 : 11 ; 143 : 10; Spreuk. 2 : 13, 20;4:11; 14 : 2);
3. in ’t algemeen ook van een goddeloozen wandel (Spreuk. 7 : 25).

< >