De armoede is een van de gevolgen der zonde. Daarom weten we, dat zij niet zal ophouden zoolang deze bedeeling der ongerechtigheid duurt, doch ook, dat het ons vergund, ja geboden is, zooveel we kunnen haar te bestrijden en te temperen.
Eenerzijds leert ons de Heilige Schrift, dat „de arme niet zal ophouden uit het midden des lands” (Deut. 15 : 11) en zeide Jezus: „de armen hebt gij altijd met u” (Mattheus 26:11); anderzijds geeft zij vele voorschriften om armoede te lenigen of te weren.De wetten des Ouden Verbonds zijn in de eerste plaats erop gericht, armverzorging overbodig te maken door het voorkomen van armoede. Velerlei bepalingen voor Israëls leven hadden ook in dit opzicht groote waarde, zooals die over het grondbezit, de lossing, het sabbath- en jubeljaar, de tienden enz. De eisch der sociale gerechtigheid verbood het buigen van het recht der armen, en trachtte allereerst het gezonde leven te sterken. Trad desondanks de ziekte der armoede op, dan moest Israël trachten haar gevolgen te temperen. Geen bedelaar mocht onder dit volk zijn, en velerlei vrijgevige bepalingen omtrent het nalezen op den akker, het pandrecht enz. moesten daartoe medewerken. Het groote grondbeginsel was dus, dat te midden van het heilige volk zooveel mogelijk ook dit gevolg der zonde door de liefde tot God en den naaste moest worden bestreden en weggenomen.
Helaas heeft Israël op den duur ook dit bevel des Heeren niet verstaan; is het zeer verslapt in de bestrijding der armoede en heeft het van zijn weldadigheid een verdienstelijk werk gemaakt, waarop het zich verhief en dat het niet uit liefde tot den naaste maar uit eigenliefde volbracht. Vele zijn de klachten der profeten over het ontbreken van de sociale gerechtigheid en de ware weldadigheid; zie b.v. Jesaja 58. En toen de Heiland kwam, moest Hij Israël ook ernstig bestraffen vanwege de wijze, waarop het zijn aalmoezen gaf.
Daarentegen is Hij Zelf de ware vriend der armen, Die Zich liefdevol tot hen nederbuigt en met wondermacht in hunne behoeften voorziet. En zijne gemeente, gedreven door den Heiligen Geest, vertoonde als een der eerste kenmerken van het herboren leven, dat er onder hen niemand was, die gebrek had (Hand. 4 : 34). De bijzondere maatregelen, welke daartoe strekten als het verkoopen van landen en huizen en het gemeen hebben van alle dingen, werden weldra vervangen door de in het ambt der diakenen georganiseerde hulp der Christelijke gemeente. En alle eeuwen door heeft de kerk van Christus door een menigmaal zeer ontwikkeld barmhartigheidsbetoon de heerlijkheid van haar Hoofd geopenbaard, al is gebleken dat ook zij niet zelden in de fout der Joden verviel.
Voor alle rechte armverzorging geldt de regel van 1 Tim. 5, dat allereerst hulp moet geboden worden door familie en vrienden, en eerst wanneer dit niet of niet voldoende kan, door de diaconie. Deze heeft mede te werken tot het voorkomen van armoede en op te wekken tot ruime milddadigheid. Haar arbeid geschiede in stilte en met de noodige kieschheid, uit hartelijke liefde, om Christus’ wil. Wanneer het eenigszins kan, strekke haar werk zich ook uit buiten den engeren kring der gemeente; ja het ideaal ware, dat de kerk van Christus alle armoede kon verzachten. Waar geenerlei hulp geboden kan worden, treedt ten laatste de overheid op als Gods dienaresse om den hongerdood te weren. Doch haar armverzorging kan nooit uit liefde gebeuren, is slechts een uiterste maatregel, en moet zooveel mogelijk ingeperkt worden. In geen geval mag de gemeente van Christus toelaten, dat hare armen geheel of ten deele door de overheid verzorgd zouden worden.
De Calvinistische reformatie heeft de armverzorging van veel dwalingen verlost en haar zuivere ontwikkeling zeer bevorderd.