Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Ongerechtigheid

betekenis & definitie

In het Oude Testament wordt deze term met verschillende woorden aangeduid, in het Nieuwe wordt hiervoor aöixia gebruikt. Om de beteekenis van dezen term te verstaan, is het allereerst noodig te vragen, wat gerechtigheid is.

In juridischen zin is gerechtigheid in objectieven zin de handhaving van de rechtsorde, waardoor alleen een ordelijk maatschappelijk en staatkundig leven mogelijk is. Vandaar dat de Romeinen plachten te zeggen: Justitia regnorum fundamentum, de gerechtigheid is het fundament der regeeringen.

De gerechtigheid beoogt de juiste relatie tusschen de plichten en de rechten der overheden en der onderdanen en is genoodzaakt de schending van de positieve rechtsorde tegen te gaan. Gerechtigheid veronderstelt dus de aanwezigheid van vaste normen, waarnaar het menschelijk handelen zich richten moet.

Gerechtigheid in subjectieven zin is de gezindheid des menschen om naar de rechtsorde te leven, ook wel de uit die gezindheid voortvloeiende daden. Gerechtigheid is de gezindheid om aan ieder het zijne te geven of aan ieder zijn rechtte doen toekomen.

Die de rechtvaardigheid doet, die is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is (1 Joh. 3 : 6). Die Pflicht der Rechtlichkeit fordert also, dasz wir in unserem Verhältnis zum Nächsten, sofern und soweit es ein durch das Recht geordnetes ist, alle uns rechtlich gegen ihn obliegenden Verbindlichkeiten vollständig erfüllen (Rothe, Ethik2).

In religieuzen zin is gerechtigheid in objectieven zin de door God gegeven zedewet, de door God vastgestelde normen voor ons denken, willen en handelen (Spr. 14 : 34; 15 : 9); in subjectieven zin een gedrag of een toestand overeenkomstig het recht en den wil van God (Ps. 4:2; 15 : 2). Het tegenovergestelde van gerechtigheid is ongerechtigheid.

Ongerechtigheid in objectieven zin wordt gebruikt op politiek en sociaal gebied om er mee uit te drukken het terzijde stellen van de door God gewilde rechtsorde (Spr. 19 :28; Hos. 12 :12).

En ongerechtigheid in subjectieven zin is de hoedanigheid of de gezindheid des menschen om zich niet aan de door God gegeven normen te onderwerpen en de uit die booze hoedanigheid voortvloeiende ongerechtige woorden en daden (Ps. 7:15; 56 :8; Ezech. 11:2).

Tegen beide wordt in de Heilige Schrift ernstig gewaarschuwd (Ps. 5:5, 6; Ezech. 36:31). God roept zijn volk op, om de ongerechtigheid te haten en kondigt zijne oordeelen aan over degenen, die in hun binnenste de gezindheid koesteren, om tegen zijne wetten te handelen en die de ongerechtigheid doen (Spr. 10 : 29; Micha 2 :1).

Ongerechtigheid beteekent in den Bijbel wel eerst de schuld, de verkeerdheid, de boosheid (1 Sam. 25:4) maar dan ook de straf (Ps. 31 : 11; Gen. 19 : 15 en Jes. 53:6). Ongerechtige woorden en daden zijn niet alleen woorden en daden, die uit een vergissing of dwaling of misslag voortvloeien maar ook en vooral kwade woorden en daden, die met voorbedachten rade en met opzettelijke boosheid gesproken en verricht worden.

De vromen hebben de gerechtigheid lief maar de goddeloozen zijn de werkers der ongerechtigheid. Ongerechtigheid is synoniem met zonde, schuld, overtreding, misdaad.

Gelijk gerechtigheid en waarheid ten nauwste samenhangen, zoo ook de ongerechtigheid en de leugen (Joh. 7 : 17; Rom. 2 : 8; 1 Cor. 13 : 6). In objectieven zin is ze niet alleen de terzijdestelling van de tweede maar ook van de eerste tafel der wet.

Een land, een gezin, waarin de ongerechtigheid woont, verwekt den heiligen God tot toorn. In subjectieven zin zijn zoowel de dadelijke (Num. 30:16) als ook de aangeboren zonden ongerechtigheid voor God (Ps. 51 : 5 en 7).

In het gericht en in den handel mag er geen ongerechtigheid zijn (Lev. 19 : 15; Ez. 28 : 18). Omdat onze ongerechtigheden verfoeilijk zijn in Gods oogen, bedekken de vromen ze niet (Ps. 32:5) en bidden ze: Zoo gij, Heere, de ongerechtigheid gadeslaat, Heere! wie zal bestaan? (Ps. 130 : 3), terwijl het hun een rijke troost is, dat God al de ongerechtigheid zijns volks vergeeft (Ps. 103:3).

< >