De Archidiakonus was in de oude Christelijke kerk de voornaamste onder de diakenen. Hij werd door den bisschop geroepen om het kerkegoed te beheeren, om de armenverzorging te behartigen, om de kerkelijke rechtspleging te bezorgen, om den bisschop te vertegenwoordigen op kerkelijke vergaderingen enz.
Wij zien hier reeds een afwijking van de oorspronkelijke instelling. De diaken ging zich bemoeien met zaken, welke niet tot zijn terrein behoorden.
In de 10e en 11e eeuw ontstond de gewoonte om het gebied van den bisschop, dat veel te groot was voor gewone bearbeiding, te verdeelen in afdeelingen, waarin een diaken aan het hoofd stond. Al die afdeelingen kwamen onder den Archidiakonus, die daardoor een tamelijk zelfstandige positie tegenover den bisschop kreeg.
In de 13e eeuw kwam er een reactie. De bisschoppen zochten de macht, welke bij den Archidiakonus berustte, weer aan zich te krijgen.
Het Concilie van Trente ontnam aan de Archidiakonen alle macht en tegenwoordig is dat ambt in de Roomsch-Catholieke kerk zonder eenige beteekenis.In de Episcopaalsche kerk bestaan nog wel Archidiakonen met eenige macht.
In de Luthersche kerk heet degene, die in een stadskerk, waar meerdere diakenen zijn, boven die andere gesteld is, nog altoos Archidiakonus.