Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Amarna-tijd

betekenis & definitie

Hieronder verstaat men dien tijd, waarover licht is opgegaan door het vinden van pl.m. 360 kleitafeitjes, in den winter van 1887 ontdekt in den teil el-Amarna, waaronder de ruïnen begraven liggen van de residentie van farao Amenhotep IV (1375—1358 v. Chr.).

De meeste van deze brieven, die deel hebben uitgemaakt van het archief van Amenhotep III (1411—1375) en Amenhotep IV en op drie na in het Assyrisch geschreven zijn, zijn alle gericht aan de genoemde farao’s. Hun afzenders zijn — op enkele brieven van de koningen van Babel, Assyrië, Mitanni, Cyprus en Hetietenland na — de Syrisch-Palestijnsche vazallen van den farao.

Door het vinden daarvan is een volkomen nieuw en verrassend licht opgegaan over de politieke verhoudingen in de 15de en 14de eeuw v. Chr. en niet minder over de cultuur dier dagen.

Reeds het verrassend feit, dat de koningen dier dagen zich van het Assyrisch bedienden als diplomatieke taal en zelfs, gelijk de aanvullende vondsten in Gezer en Taanach hebben geleerd, voor hun onderlinge briefjes, gaf een helder inzicht in een vroeger nauwelijks vermoeden cultuur-invloed van Babel en in de veelzijdige punten van contact, die er destijds tusschen de West-Aziatische en Egyptische heerschers bestonden.In dezen Amarna-tijd waren Palestina en Syrië in de macht van Egypte, dat na het verdrijven der Hyksos zich zeer snel tot een militairen staat van den eersten rang had verheven en vooral onder de regeering van Thotmes III (1501—1447) het uitgestrekte gebied tot aan den Eufraat tot een Egyptisch wingewest had gemaakt. Onder Amenhotep III denkt geen der Syrisch-Palestijnsche stadskoningen aan gewapend verzet tegen dezen farao, die dan ook niet meer in eigen persoon naar het Noorden behoeft te trekken. De Egyptische gouverneurs kunnen met de kleine hun ten dienste staande garnizoenen rust en orde handhaven. Maar tegen het einde van zijn regeering dringen de Hetieten uit Klein-Azië naar den Eufraat door een vallei in Noord-Syrië binnen, en wanneer Amenhotep IV zich veel meer om de vereering der góden dan om het bewaren van het vaderlijk erfdeel bekommert, dan breekt een geest van verwarring door, die binnen korten tijd den Egyptischen invloed ondergraaft en tot een bespotting maakt. In dien onderlingen strijd nemen de Chabiroe, in wie we met groote waarschijnlijkheid de Hebreën hebben teruggevonden, een groote plaats in. In Syrië weten de Amorieten een zelfstandig rijk te stichten, waarbij de Hetieten althans in den eersten tijd de helpende hand hebben toegestoken.

In het eigenlijke Palestina hooren we vooral van gevechten van stadskoningen, waarbij ieder den ander aanklaagde bij den farao. Van zuiver Israëlietische steden ais Silo, Bethel e. d., die bij den strijd betrokken zouden zijn, hooren we echter niets. Zie verder A. Noordtzij, „Gods Woord en der eeuwen getuigenis”.

< >