Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Adolf von Harnack

betekenis & definitie

De groote beroemde Duitsche kerkhistoricus, werd 7 Mei 1851 te Dorpat geboren. Zijn vader Theodosius Harnack was professor in de practische theologie te Dorpat, en verwisselde in 1853 den leerstoel aan de hoogeschool te Erlangen, zoodat de jonge Adolf zijn opvoeding in Duitschland genoot, en daar ook bleef tot zijn vader in 1866 weer naar Dorpat vertrok.

Op 23-jarigen leeftijd privaat-docent in de kerkgeschiedenis te Leipzig geworden, werd Adolf na drie jaren buitengewoon, en nogmaals na drie jaren tot gewoon hoogleeraar benoemd te Giessen. In 1886 werd hij hoogleeraar te Marburg, in 1888 te Berlin, waar hij sedert 1905 Generaldirector der Kgl.

Bibliotheek is.Aanvankelijk stond Harnack zeer onder den invloed van A. Ritschl, terwijl hij zich later meer in vrijzinnige richting heeft ontwikkeld. Een van zijn voornaamste werken is zijn: Lehrbuch der Dogmengeschichte, in 3 deelen (I, 1886, II, 1887, III 1890), een schitterend geschreven werk. De bijzondere invloed van dit boek is niet alleen te verklaren door het groote talent van den schrijver, maar ook door zijn bijzondere gevoelens. Hij gaat namelijk uit van het standpunt: „Das Dogma ist in seiner Conception und in seinem Ausbau ein Werk des Griechischen Geistes auf dem Boden des Evangeliums.” Deze definitie is eenzijdig, want het dogma zelf is beslist een werk van den Christelijken geest, al heeft deze ook Grieksche middelen gebruikt. In den strijd met het Gnosticisme is wel de logosspeculatie als middel gebruikt, maar het woord logos heeft in het Nieuwe Testament en ook bij Ireneüs een geheel anderen inhoud dan bij Philo.

Bovendien erkent Harnack zelf dat het de kerk zelve geweest is, die de invloeiïng van den Griekschen geest gestuit heeft. Van Athanasius verklaart hij (Grundriss, 1889, S, 112) dat deze het verwijt niet schuwde, om aan het Christelijke geloof binnen de eens gegeven speculatie een eigen gebied te geven, en hij heeft zoo den weg gevonden om de volkomen Helleniseering en verwereldlijking van het Christendom af te weren.” Deze voorstelling klopt dus wederom niet met het uitgangspunt. Wat in het dogma veroverd werd ging juist in tegen den Griekschen geest. Bovendien staan de centrale dogmata der kerk beslist op den bodem der Heilige Schrift. Eveneens wordt dit uitgangspunt van Harnack in zijn Dogmengeschichte feitelijk weersproken door wat hij schrijft in Das Wesen des Christenthums S. 136: „Die Kirchliche Religionsphilosophie erwies sich stärker als die letzte, grosze Hervorbringung des griechischen philosophischen Geistes. Der Sieg über den Hellenismus ist eine Grossthat der östlichen Kirche, von der sie noch immer zehrt.” Het standpunt nu dat Harnack in zijn Dogmengeschichte innam en in verband hiermede de critische beschouwing over het Nieuwe Testament o.a. de krasse uitdrukking (1,68) : „Matth. 28 : 19 ist kein Herrnwort”, wekten zooveel ergernis, dat toen Harnack in 1888 naar Berlijn geroepen werd, de Oberkirchenrath zich in groote meerderheid er tegen verklaarde.

Het ministerie, waarvoor de cultusminister Goszer de zaak gebracht had, sprak zich onder leiding van Bismarck voor de benoeming naar Berlijn uit. Bismarck werd tot dank daarvoor door de Giessener Faculteit benoemd tot doctor in de theologie.

Opnieuw werd Harnack in den kerkdijken strijd betrokken toen in 1892 een deputatie van studenten zijn oordeel kwamen vragen over het geval Schrempf in Würtemberg, die bezwaar had tegen het kerkdijk gebruik van de 12 artikelen in de kerk. Harnack schreef zijn gevoelen in Das Apostolische Glaubensbekenntnis, waarin hij onverbloemd zijn bezwaren tegen het kerkelijk gebruik dezer belijdenis uitsprak.

Veel opschudding wekte zijn geschrift: Das Wesen des Christentums, 16 Voorlezingen gehouden aan de universiteit te Berlijn in den winter van 1899/1900. In deze voorlezingen leert hij dat de prediking van Jezus tot deze twee hoofdstukken kunnen worden herleid: God den Vader en de oneindige waarde van de menschelijke ziel. Wel hoort Jezus voor ons in het Evangelie, maar Hij heeft zichzelven geen plaats aangewezen in het door Hem verkondigde Evangelie. Naast deze uitspraken vertolkt Harnack een andere gedachte, namelijk die van het rijk Gods, d. i. de heerschappij Gods in de afzonderlijke menschenziel. De liefde Gods dringt in onze ziel in, en daarmee komt vrede en kracht. En als Gods liefde, en dus het rijk Gods in den mensch woont dan vloeit uit deze ootmoedige stemming de naastenliefde.

Jezus maakt dat de ziel deze liefde als haar bezit verwerft. Christus is echter niet de Zoon Gods in schriftmatigkerkelijken zin, maar Hij is een mensch, een profeet, die het Evangelie, de kennis van den Vadergod, welke den vrede brengt, predikt en in wien het liefdegebod voor het eerst is duidelijk geworden. Jezus leefde in de liefde tot God, en deze dienende liefde heeft hem gezet op den troon der geschiedenis. Wij hebben dus niets te maken met den zoendood van Christus, maar met het historische levensbeeld van Christus. Dat geloof van Christus moeten ook wij hebben, en zoo wordt Jezus de meester van ons innerlijke leven, onze heer en koning.

De leer van Paulus met betrekking tot de verlossing heeft het Evangelie van Christus verdonkerd. Volgens Paulus komt de verlossing tot stand objectief in den dood en in de opstanding van Christus. Zij is een gebeurtenis tusschen God en den middelaar Jezus Christus. Door het plaatsvervangend lijden en sterven wordt de schuld vergeven. Christus zelf, zijn kruis en opstanding wordt het middelpunt. God en de ziel vallen uit elkander.

De speculatie treedt op den voorgrond. De leer wordt voorwerp van het geloof. Wij moeten nu van Paulus terug naar het Evangelie. Duidelijk blijkt uit deze" korte mededeeling van het gevoelen van Harnack, dat deze een verkeerde voorstelling heeft van de leer des heils, en niet rekent met het werk des Heiligen Geestes. Voorts heeft Harnack om zijn leer te betoogen, de teksten geheel willekeurig gekozen. Ook is het niet juist wat Harnack zegt dat het beeld van Jezus door Paulus en in de Evangeliën geteekend met elkander in strijd is.

Jezus zegt zelf dat alle macht Hem gegeven is door den Vader (Matth. 11 : 27; 28 : 18; Joh. 3 : 25), dat Hij de macht heeft om de zonden te vergeven, dat Hij gekomen is om Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen (Matth. 20:28; Marc. 10 : 45). Geen wonder dan ook dat dit geschrift van Harnack Das Wesen des Christentums, door velen uitbundig geprezen, ook zeer veel tegenspraak ontlokte.

Onder de werken waarmee Harnack groote diensten aan de wetenschap bewezen heeft noemen wij: Die Chronologie der Altchrisüichen Litteratur bis Eusebius (in 3 deelen); Die Mission und ihre Ausbreitung, in 1902 voor het eerst verschenen, en daarna herhaaldelijk in verbreeden vorm herdrukt; Neutestamentliche Forschungen in onderscheidene deelen; Entstehung und Entwicklung der Kirchenverfassung und des Kirchenrechts in den ersten 3 Jahrhunderten, 1910. Voorts zagen nog vele andere geschriften, grootere en kleinere van zijn hand het licht. Reusachtig is het werk door Harnack gepresteerd. Het inzicht in de geschiedenis van de kerk gedurende de eerste eeuwen heeft deze altoos werkzame en scherpzinnige geleerde, onder lof en blaam, voortdurend verrijkt.

< >