Zatheid baart dertelheid en brooddronkenheid, met onmededogendheid omtrent behoeftigen. Ziet Spreuken 27: 7.
En Ezech. 16: 49 ’t Is daarom wel gezegt: Die den buik vol heeft, meent ook dat andere zat zyn. Daar is wat honger over, als men zegt: ‘t Smaakt naar den troch, had ik meer, ik at noch.