Jeruzalem, vreemdeling, Luk. 24: 18.
Deze spreekwijze is aan het bekende verhaal der Emmausgangers ontleend, dat wij Luk. 24: 13 enz. aantreffen. Daar wordt ons verhaald hoe de twee vrienden van Jezus na zijn dood met bedrukt gelaat van Jeruzalem naar het vlek Emmaus wandelen, en hoe terwijl zij druk met elkaar spraken, Jezus, opgestaan uit de dooden, zich bij hen voegt, en zich vreemd houdende, tot hen de vraag richt waarom zij zoo bedrukt zijn en wat het onderwerp is van hun levendig gesprek.
Daarop luidt nu hun antwoord, volgens de statenvertaling: Zijt gij dan alleen een vreemdeling in Jeruzalem en weet niet de dingen die daar geschied zijn? Aan die vraag is het genoemde spreekwoord ontleend, waardoor wordt aangeduid dat iemand volstrekt niet op de hoogte is van de in een gesprek behandelde zaken of in een gezelschap of plaats zich blijkbaar volstrekt niet thuis gevoelt. Er moet evenwel opgemerkt worden dat de aanstonds aangehaalde vertaling van vs. 18 niet juist is. Er staat eigenlijk: zijt gij dan de eenige vreemdeling in Jeruzalem die niet weet de dingen die daar geschied zijn? Er waren zeer vele vreemdelingen op dien tijd (het Paaschfeest) in Palaestina’s hoofdstad en de vraag der Emmausgangers drukt hunne verbazing uit, dat hij die tot hen sprak onder die vreemdelingen (want dat hij geen Jeruzalemmer was konden zij uit zijn tongval wel bemerken) de eenige was die van dat alles niets afwist. Derhalve wordt in het vermelde spreekwoord op het woord vreemdeling ten onrechte de nadruk gelegd. Zoowel hierom als om het valsch vernuft dat er in doorstraalt is het gebruik van dit spreekwoord af te keuren.