Brooden, (gerste), 2 Koning. 7: 17—20.
Dit spreekwoord o. a. bij van Duijse, bl. 196, en van Sandwijk onder de spreekwoorden over brooden voorkomende, heeft de beteekenis: hij is niet van de schrandersten, of: hij is niet achter het fijne van de zaak. Het is dus van dezelfde beteekenis als de spreekwijze, aan de geschiedenis van Judas den verrader ontleend, hij heeft van de dertig zilverlingen niet gehad, en het tegenovergestelde van het vroeger behandelde spreekwoord: hij weet waar Abraham de mosterd haalt. Doch ten onrechte verklaren van Sandwijk en van Duyse, en op hun voetspoor Harrebomée, dat de spreekwijze aan de geschiedenis der wonderdadige spijziging is ontleend; want in Joh. 6: 9—11, en in Matth. 14: 17—19, wordt wel is waar van vijf gerstebrooden gesproken die Jezus laat uitdeelen, maar vooreerst treden die gerstebrooden daar volstrekt niet op den voorgrond; ten andere wordt er van al de verzamelde menschen zonder uitzondering verhaald dat zij wel van de brooden gegeten hebben; eindelijk luidt ons spreekwoord niet zij hebben, maar in het enkelvoud hij heeft van de gerstebrooden niet gegeten. Er komt bij dat juist dat eten van het brood, door Jezus uitgedeeld, volstrekt niet wordt voorgesteld als iets dat aan de schare eene bijzondere waarde gaf of haar wegens hare bijzondere voortreffelijkheid of scherpzinnigheid ten deel viel. Juist het tegendeel, vgl. Joh. 6: 26 en het artikel om den broode.
Dan zou het spreekwoord nog eer aan 2 Koning 4: 42—44 kunnen ontleend zijn, waar althans van profeten-leerlingen sprake is; maar vooreerst is dit verhaal bij ons volk minder bekend, en bovendien gelden ook hier dezelfde bezwaren als de drie eerste bij Joh. 6. Doch noch het een, noch het ander is toepasselijk op het verhaal in 2 Koning 7 vervat; daar wordt nl. vermeld, hoe onder de regeering van Jehu’s zoon Joahaz de hoofdstad des Israëlietischen rijks Samaria door de Syriers belegerd werd, hoe dien ten gevolge een vreeselijke hongersnood de inwoners teisterde. De profeet Eliza sprak evenwel koning en volk moed in, en zeide in ’s Heeren naam toe, toen men zich bij hem beklaagde over den hoog geklommen nood, dat des anderen daags een maat meelbloem voor een sikkel, en twee maten gerst voor een sikkel in de poort van Samaria verkocht zouden worden. Dat kwam den hoofdman des konings ongeloofelijk voor, dan mocht God wel vensters in den hemel maken! dus sprak hij, en Eliza verkondigde hem, dat hij tot straf voor zijn ongeloof dien overvloed wel zien, maar er niet van eten zou. Zoo geschiedde het; des anderen daags waren de Syrische legerbenden, door een panischen schrik bevangen, weggevlucht; in hunne legerplaats werd overvloed van koorn gevonden, en werkelijk werden toen een maat meelbloem voor een sikkel, twee maten gerst voor een sikkel verkocht, maar de ongeloovige hoofdman geraakte, bij het toestroomen des volks in de poort, onder den voet en kwam alzoo vertrapt op ellendige wijs om het leven, zoodat metterdaad de voorspelling aan hem vervuld werd, en hij meelbloem en gerst wel voor lagen prijs zag verkoopen, maar er niet van mocht eten. Met dit verhaal nu staat ongetwijfeld onze spreuk in verband. Vooreerst is het zeker menigmalen door ons volk gehoord of gelezen; bovendien is daarin van één man sprake en die eene wordt juist in het verhaal voorgesteld, als niet veel doorzicht, weinig bevattelijkheid hebbende, daar hij zoo duidelijk met zijne vermetele taal toonde, dat hij, gelijk het spreekwoord zegt, niet verder kon zien, dan zijn neus lang was. Dat volgens het verhaal het niet eten van de gerstebrooden geenszins een bewijs, maar alleen het gevolg is zijner stompzinnigheid, terwijl in het spreekwoord juist het niet eten op den voorgrond wordt gesteld, maakt geen bezwaar, evenmin dat hier alleen van gerst niet van gerstebrooden sprake is. Meer voorbeelden kwamen ons reeds voor, hoe menigmaal in onze spreekwoorden de eene of andere kleine bijzonderheid op den voorgrond gesteld, en niet woordelijk het bijbelsch verhaal gevolgd wordt, vgl. de spreekwoorden op Abraham, op Anna en op brood en bepaald het reeds verklaarde: hij weet waar Abraham de mosterd haalt, en het straks genoemde: hij heeft van de dertig penningen niet gehad.