waarsch.: „woning”, de 10e zoon van Jakob en de 6e van Jakob en Lea, Gen. 30 : 19, 20; 46 : 14; Ex. 1 : 3. De zonen van Z. waren Sered, Elon en Jahleël, Gen. 46 : 14; Num. 26 : 26, 27.
Jakob zeide van Z. in zijn laatste woorden, dat hij zou wonen aan het strand der wijde zee, en dat zijn zijde naar Sidon gekeerd zou zijn, Gen. 49 : 13. Bij de eerste telling op de woestijnreis telde de stam Z. 57.400 weerbare mannen, Num. 1 : 30, 31. Bij de tweede aan het einde der woestijnreis was dit aantal 60.500, Num. 26 : 27. In de zegen van Mozes worden Z. en Issaschar samengenomen, Deut. 33 : 18, 19. Zij zullen de overvloed der zeeën zuigen en de meest verborgen schatten van het zand. Bij de verdeling van Kanaän kreeg Z. zijn erfdeel in het N., met Issaschar in het Z., Aser in het W., Naftali in het O., Joz. 19 : 10—16. Dus het gebied van Aser lag tussen dat van Z. en de Middell. Zee. In de Richterentijd trad Z. op de voorgrond onder Barak en Debora en onder Gideon, Richt. 4 : 6—10; 5 : 14, 18; 6 : 35. De richter Elon was een Zebuloniet, Richt. 12 : 12. Zie verder 1 Kron. 12 : 33, 40; 27 : 19; 2 Kron. 30 : 10, 11, 18; Jes. 8 : 23; 9 : 1; Ez. 48 : 33; Matt. 4 : 12—16; Openb. 7 : 8.