Hiermee worden sandalen aangeduid, die in Palestina en andere Oosterse landen gedragen werden, een gevlochten, houten, meest leren zool, door middel van min of meer samengesteld riemwerk (de „schoenriemen”, Joh. 1 : 27) aan de voet bevestigd. Met „schoenzool”, Marc. 6 : 9; Hand. 12 : 8 wordt ook de sandaal bedoeld.
Aan tafel, in het algemeen in huis, en bij het betreden van heilige grond, Ex. 3 : 5; Joz. 5 : 15, werden de s. uitgetrokken, soms door een slaaf, Marc. 1 : 7. Priesters schijnen barrevoets de tempeldienst verricht te hebben. Overigens was het barrevoets gaan een teken van rouw, 2 Sam. 15 : 30, of gevangenschap, Jes. 20 : 2. Het uittrekken van de s. gold als een bevestiging van een transactie, Ruth 4 : 7 v. Wanneer een man weigerde de vrouw van zijn gestorven broeder te huwen, trok de vrouw hem ten teken van verachting de s. uit, Deut. 25 : 9, 10. „De s. op iets werpen” betekent onderwerpen, smadelijk behandelen, Ps. 60 : 10.