De handm., in het O. gebruikt om het broodkoren te malen, bestaat uit twee ronde molenstenen, meestal van basalt, van ongeveer 50 cm middellijn en 5—10 cm dikte. De onderste steen, met bol, ruw bovenvlak, staat vast op de grond, Job. 41 : 15, de bovenste steen, van onderen hol, draait over een pin van de onderste, voortbewogen door middel van een handvat boven bij de rand.
Het graan, door de opening in het midden gestort, wordt als meel dat over de rand van de onderste steen valt, in een doek of schotel opgevangen.Het malen was zwaar werk en werd daarom vaak door slaven verricht, Ex. 11 : 5; Jes. 47 : 2. Er kwamen ook grotere m. voor, door ezels gedreven; Matt. 18 : 6 ziet op een „ezelmolensteen”. Daar elke dag het benodigde koren gemalen werd, mocht de losse bovenste molensteen niet te pand genomen worden. Deut. 24 : 6.