is de naam van de zuster van Maria en Lazarus van Bethanië, Joh. 11 : 1, 2. M. had Jezus lief en trachtte naar haar beste weten voor Hem te zorgen, doch vergat daarbij, dat de dingen van het geestelijk leven uitgaan boven die van het tijdelijke en dat als Jezus predikt, het er in de eerste plaats op aankomt naar Zijn woord te horen, Luc. 10 : 38—42.
Dat M. de oudste van de familie was, kan wellicht worden afgeleid uit het feit, dat van het huis van M. sprake is, Luc. 10 : 38. Als Lazarus gestorven is, is M., die Joh. 11 : 19 voorop staat, weer de handelende. Doch zij legt ook een heerlijke geloofsbelijdenis af, Joh. 11: 24 v. Haar betrekkelijke voorbarigheid blijkt weer vs 39. Bij het gastmaal in het huis van Simon de melaatse is ook M. tegenwoordig, Matt. 26 : 6; Marc. 14 : 3; Joh. 12 : 1—3. Soms heeft men in verband daarmede, doch zonder voldoende grond, M. voor de vrouw of de weduwe van Simon de melaatse gehouden.